Leestijd voor kinderen: 7 min
Twee koningszonen waren eens op avontuur uit. Ze kwamen temidden van woest levende mensen terecht, zodat ze helemaal niet meer thuis kwamen. De jongste die Domoor heette, trok weg om zijn broers te zoeken: maar toen hij ze eindelijk gevonden had, bespotten ze hem, omdat hij zich met z’n simpelheid de wereld door wilde slaan, terwijl zij tweeën er geen uitweg in vonden, terwijl ze toch zoveel slimmer waren.

Ze trokken nu met z’n drieen verder en kwamen bij een mierenhoop. De twee oudsten wilden hem afgraven en kijken hoe die kleine mieren in hun angst rondkropen en hun eieren wegdroegen. Maar Domoor zei: „Laat die dieren toch met rust, ik kan niet hebben dat je ze stoort.“
Nu gingen ze verder en kwamen bij een meer. Daarop zwommen heel veel eenden. De twee broers wilden er een paar vangen en braden, maar dat wilde Domoor niet en zei: „Laat die dieren toch met rust, ik wil niet dat je hen doodt!“
Eindelijk kwamen ze bij een bijennest. Daarin was zoveel honing, dat het bij de stam naar beneden liep. De twee wilden vuur onder aan de boom aanleggen en de bijen verstikken, zodat ze de honing konden wegnemen. Maar Domoor hield hen er weer af en zei: „Laat die dieren toch met rust, ik wil niet dat jullie hen verbranden.“
Eindelijk kwamen de drie broers bij een slot. In de stallen stonden niets dan stenen paarden, er was ook geen mens te zien; en ze gingen alle zalen door. Tenslotte kwamen ze bij een deur aan het eind, daar hingen drie hangsloten voor, maar midden in de deur was een luikje, daar kon je de kamer mee in zien. Daar zagen ze een grauw mannetje aan tafel zitten. Ze riepen hem toe; eenmaal, tweemaal. Hij hoorde hen niet, maar toen ze de derde maal riepen, stond hij op, opende de sloten en kwam naar buiten. Hij zei geen woord, maar leidde hen naar een rijkbeladen tafel. Nadat ze gegeten en gedronken hadden, leidde hij ieder naar een eigen slaapvertrek. De volgende morgen kwam het grauwe mannetje bij de oudste broer, wenkte hem en leidde hem naar een stenen opschrift. Daarop stonden drie voorwaarden, waardoor het slot kon worden verlost. De eerste opgaaf was: in het bos, onder ‚t mos, lagen de parels van de prinses, duizend in totaal; die moesten gezocht worden, en als er voor zonsondergang één enkele parel ontbrak, dan werd degeen die gezocht had, onherroepelijk tot steen.
De oudste ging erheen en zocht de hele dag door, maar toen de dag ten einde liep had hij er pas honderd gevonden. Het gebeurde zoals op dat bord stond: hij werd in steen veranderd. De volgende dag ondernam de tweede broer het avontuur: maar het ging hem niet veel beter dat de oudste; hij vond niet meer dan tweehonderd parels en werd in steen veranderd.
Maar eindelijk kwam Domoor aan de beurt, hij zocht in het mos, maar het was moeilijk, de parels te vinden en ‚t ging zo langzaam. Hij ging op een grote steen zitten en de tranen liepen hem langs de wangen van moedeloosheid. Terwijl hij daar zo zat, kwam de koningin van de mieren, die hij eens in leven gelaten had, met vijfduizend mieren. Het duurde niet lang, of de diertjes hadden alle parels gevonden en op een hoop gelegd.
De tweede taak was, de sleutel voor de slaapkamer van de prinses uit het meer te halen. Toen Domoor bij het meer kwam, zwommen de eenden, die hij eens had gered, naar hem toe, doken onder, en haalden voor hem de sleutel van de bodem van ‚t meer.
De derde opgaaf was de allermoeilijkste: van de drie slapende dochters van de koning moest de jongste en liefste worden gezocht. Maar ze leken sprekend op elkaar en waren in niets te onderscheiden, behalve dat ze voor het inslapen verschillend suikergoed hadden gegeten. De oudste een klontje suiker, de middelste wat stroop, de jongste een lepel honing. Daar kwam de bijenkoningin aan, van die bijen die Domoor beschermd had tegen een rokend vuur. Ze proefde van alle mondjes, tenslotte bleef ze op de mond zitten, die honing gegeten had, en zo herkende de prins de jongste.
Toen was de betovering voorbij, alles was uit de slaap verlost, en wie van steen was geworden, werd weer een mens van vlees en bloed. En Domoor trouwde met de jongste en liefste van de prinsessen, en na de dood van hun vader was hij het, die koning werd, en zijn broers trouwden met de beide andere zusters!

Achtergronden
Interpretaties
Tekstanalyse
„De Bijenkoningin“ is een sprookje van de Gebroeders Grimm dat een verhaal vertelt over drie koningszonen op een avontuur. De jongste zoon, vaak gezien als de simpeler of naïeve van de drie, redt mieren, eenden en bijen die later zijn redding worden. De twee oudere broers, die als slim en doortastend worden beschreven, vinden zichzelf echter niet in staat om een magisch slot te bevrijden en betalen de prijs door in steen te veranderen.
De belangrijkste thema’s in dit sprookje zijn mededogen, vriendelijkheid en wederzijds hulpbetoon. In plaats van de dieren schade toe te brengen voor eigen gewin, zoals zijn broers willen doen, toont de jongste broer empathie en laat hen in leven. Wanneer hij zelf in nood verkeert, komen deze dieren terug om hem te helpen, wat uiteindelijk leidt tot het verbreken van de betovering op het slot.
Dit verhaal benadrukt de kracht en beloning van altruïsme en compassie. Domoor’s beslissingen om de dieren niet te kwetsen, keren uiteindelijk terug als de beslissende factor die hem in staat stelt de uitdagingen van het slot te overwinnen. Het illustreert dat ware wijsheid en leiderschap voortkomen uit goedheid en empathie, eerder dan uit slimheid of brute kracht.
Bovendien weerspiegelt het sprookje de traditionele structuren van beloning in volksverhalen, waarin de nederige en goedhartige held uiteindelijk groots wordt beloond. Domoor wordt uiteindelijk koning en trouwt de prinses, een veel voorkomende afsluiting in sprookjes die de deugd van de hoofdpersoon bekroont. Het verhaal onderstreept dat vriendelijkheid en goed hart sterker zijn dan oppervlakkige intelligentie en ambitie.
„De Bijenkoningin“ is een klassiek sprookje van de Gebroeders Grimm dat een aantal terugkerende thema’s en motieven uit hun verhalen bevat: broederschap, de kracht van vriendelijkheid, en de beloning voor goedheid.
Verschillende Interpretaties
Goedheid en Medemenselijkheid: Het verhaal benadrukt de waarde van vriendelijkheid en mededogen. Domoor wordt bespot door zijn broers vanwege zijn eenvoud en gebrek aan wereldwijsheid, maar het is zijn goedheid die hem uiteindelijk succesvol maakt. Door de dieren te sparen, krijgt hij hun hulp wanneer hij die het meest nodig heeft.
De Onschuldige en de Slimme: Het contrast tussen de zogenaamd slimme broers en de ‚domme‘ jongste broer roept vragen op over wat echte intelligentie en wijsheid inhouden. Het suggereert dat intuïtie en een goed hart vaak waardevoller zijn dan intellectueel vermogen.
Betekenis van de Drie Proeven: De drie proeven waaraan de broers worden onderworpen kunnen gezien worden als symbolen voor uitdagingen in het leven die alleen met deugden zoals geduld, samenwerking en liefde kunnen worden overwonnen. Elke proef stelt Domoor in staat de vruchten te plukken van zijn eerdere daden van vriendelijkheid.
Natuur en Spiritualiteit: De interacties met de mieren, eenden, en bijen geven blijk van de wederzijdse relatie tussen mens en natuur. Domoor’s compassie voor de natuur leidt tot zijn uiteindelijke succes, wat de boodschap versterkt dat de natuur ons kan helpen als we haar beschermen en respecteren.
Familie en Rechtvaardigheid: De beloning van Domoor met het koningschap en zijn huwelijk met de prinses kan gezien worden als een rechtvaardige uitkomst. Zijn broers, die egoïstisch en wreed waren, leren van zijn voorbeeld en ondergaan een transformatie, waarmee ze uiteindelijk ook hun beloning verdienen door met de andere zussen te trouwen.
Conclusie
„De Bijenkoningin“ is een rijk en symbolisch verhaal dat laat zien dat goedheid en altruïsme worden beloond. Het is een pleidooi voor de kracht van een goed hart en laat zien dat ware intelligentie vaak bestaat uit vriendelijkheid en begrip voor anderen, inclusief de natuur. Deze tijdloze lessen maken het sprookje relevant voor lezers van alle leeftijden.
De linguïstische analyse van het sprookje „De Bijenkoningin“ door de Gebroeders Grimm kan op verschillende niveaus worden uitgevoerd: lexicaal, syntactisch, morfologisch, en stilistisch.
Hieronder volgt een beknopte analyse:
Lexicale Analyse
Het sprookje gebruikt een reeks oude en traditionele woorden die typerend zijn voor de sprookjes van de Gebroeders Grimm. Woorden zoals „woest“, „Domoor“, „hangsloten“, en „slot“ geven het verhaal een klassieke en enigszins ouderwetse toon. Dergelijke woorden dragen bij aan een sprookjesachtige sfeer en plaatsen de lezer in een tijdloze, fantasierijke setting.
Syntactische Analyse
De zinsstructuur in het sprookje is tamelijk eenvoudig en kenmerkend voor orale vertellingen. Veel zinnen zijn samengesteld uit korte, duidelijke clauses met een minimum aan ondergeschikte bijzinnen, wat helpt het verhaal vloeiend en begrijpelijk te houden. Er wordt vaak gebruik gemaakt van opsommingen, zoals in de beschrijving van de wensen van de dieren, wat ritme toevoegt aan de vertelling.
Morfologische Analyse
Het sprookje maakt gebruik van de Nederlandse verbuigingen en vervoegingen die verwacht worden in een literaire tekst. Bijvoorbeeld, de gebruik van de subjunctieve vormen („werden verlost“) en archaïsche uitdrukkingen („ik kan niet hebben dat je ze stoort“) markeren de morfologische tijd waarin het verhaal is geschreven. De naam „Domoor“ functioneert als een zelfstandig naamwoord dat karakterisering geeft, met de morfologische wortel duidend op eenvoud of domheid.
Stilistische Analyse
Stilistisch gezien bevat het sprookje de klassieke elementen van goed versus kwaad, met een duidelijke moraal waarin vriendelijkheid en respect voor de natuur worden beloond. De stijl is direct en eenvoudig, maar effectief in het overbrengen van zijn boodschap. De herhaling van de zin „Laat die dieren toch met rust“ benadrukt de moraal van het verhaal en versterkt de karakterisering van Domoor als zachtaardig en mededogend.
De diëgetische structuur van het verhaal is ook bewust ontworpen, waarbij herhaalde ontmoetingen met wezens (mieren, eenden, bijen) uiteindelijk leiden tot een climax waarbij de vriendelijke handelingen van Domoor beloond worden.
Thematisering
Thematisch zet het sprookje universele waarden in de schijnwerpers: vriendelijkheid, rechtvaardigheid, en de beloning die volgt op goed gedrag. De structuur waarin Domoor met dieren omgaat, die hem later helpen, reflecteert op de interconnectiviteit van leven en de wederzijdse afhankelijkheid tussen mens en natuur. Het verhaal onthult ook een kritiek op arrogantie en oppervlakkig intellect door de uiteindelijke overwinning van de „simpele“ held.
In totaal biedt „De Bijenkoningin“ een rijke basis voor een linguïstische analyse die klassieke sprookjeskenmerken en diepere thematische resonanties blootlegt.
Informatie voor wetenschappelijke analyse
Kengeta | Waarde |
---|---|
Aantal | KHM 62 |
Aarne-Thompson-Uther-Index | ATU Typ 554 |
Vertalingen | DE, EN, DA, ES, FR, PT, HU, IT, JA, NL, PL, RO, RU, TR, VI, ZH |
Leesbaarheidsindex door Björnsson | 34.1 |
Flesch-Reading-Ease Index | 63.2 |
Flesch–Kincaid Grade-Level | 9.2 |
Gunning Fog Index | 11.1 |
Coleman–Liau Index | 10.2 |
SMOG Index | 10.7 |
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex | 8.9 |
Aantal karakters | 4.262 |
Aantal letters | 3.350 |
Aantal zinnen | 40 |
Aantal woorden | 758 |
Gemiddeld aantal woorden per zin | 18,95 |
Woorden met meer dan 6 letters | 115 |
Percentage lange woorden | 15.2% |
Totaal lettergrepen | 1.115 |
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord | 1,47 |
Woorden met drie lettergrepen | 67 |
Percentage woorden met drie lettergrepen | 8.8% |