Leestijd voor kinderen: 14 min
Er was eens een hele rijke koning, en die had drie dochters, en die gingen elke dag wandelen in de tuin van het paleis; en nu hield de koning toch altijd zoveel van alle mooie bomen, en van één boom hield hij zoveel dat hij iemand die daar maar één appeltje van plukte, honderd vadem diep onder de aarde wenste. En toen het herfst was, toen werden al die appels aan die ene boom allemaal zo rood, zo rood als bloed. De drie dochters gingen elke dag onder die boom om te kijken of de wind soms niet een appel had afgewaaid, maar ze vonden er van hun leven geen een en de boom zat zó vol, dat hij scheen te bezwijken en de takken hingen tot op de grond. Toen kreeg de jongste prinses er zo’n geweldige zin in, en ze zei tegen haar zusters: „Onze pa,“ zei ze, „die houdt veel te veel van ons dan dat hij ons iets kwaads zou wensen: ik geloof dat hij dat alleen maar gezegd heeft met het oog op vreemden.“ En meteen plukte het kind een hele dikke appel af en ze sprong naar haar zusters en zei: „O proef nu eens, lieve zusjes, nu heb ik toch van m’n leven niet zoiets lekkers geproefd!“ En toen beten de twee andere prinsessen ook eens in de appel, en toen zonken ze alle drie diep onder de grond, en er kraaide geen haan naar.
En toen het middag werd, wou de koning hen aan tafel roepen en toen waren ze nergens te vinden: hij zocht ze overal, in ‚t kasteel en in de tuin, maar hij kon ze niet vinden. Toen werd hij zo bedroefd en hij liet het in ‚t hele land omroepen en wie hem zijn dochters terugbracht, zou er één tot vrouw krijgen. Toen gingen er heel veel jongelui de velden over om te zoeken, het was ongelooflijk zoveel als er zochten, want iedereen had die drie meisjes graag gemogen, ze waren altijd vriendelijk geweest tegen iedereen en ze hadden zulke lieve gezichten. Zo gingen er ook drie jonge jagers op uit, en toen ze wel een dag of acht hadden gereisd, toen kwamen ze bij een groot slot. Er waren toch zulke mooie kamers in dat slot, en in een kamer was een tafel gedekt en daar stond zulk lekker eten en dat was nog zo warm dat het dampte, maar in het hele slot was toch geen mens te horen of te zien. En toen wachtten ze nog een halve dag, en de gerechten bleven aldoor warm en dampten steeds, tot op ‚t laatst – toen werden ze zo hongerig dat ze aan tafel gingen zitten en alles aten, en ze beslisten onderling, dat ze op ‚t slot wilden blijven wonen en ze wilden daarom loten, wie er in het huis bleef, terwijl de twee anderen de dochters zochten; en zo gezegd zo gedaan en het lot viel op de oudste. De volgende dag gingen de beide jongsten zoeken en de oudste moest thuis blijven. ’s Middags kwam er zo’n klein, klein manneke en dat bedelde om een stukje brood, en toen nam hij het brood dat hij gevonden had, en hij sneed een stuk af en rondom sneed hij wat weg en dat wou hij hem geven en terwijl hij ‚t hem aangeeft, laat het kleine mannetje ‚t vallen en zei of hij alsjeblieft zo goed zou willen zijn en het hem teruggeven. En dat wilde hij doen ook en hij bukte zich en daar neemt het mannetje een stok en hij pakt ‚m bij zijn haar en geeft hem slagen. De volgende dag bleef de tweede thuis, hem ging het niet beter. Toen de twee anderen ’s avonds thuiskwamen, toen zei de oudste: „Nou, en hoe is het je gegaan?“ – „O, heel slecht.“ En ze klaagden elkaar hun nood, maar ze hadden aan de jongste nog niets gezegd, want daar hielden ze helemaal niet van, en ze hadden ‚m altijd domme Hans genoemd, omdat hij niet altijd even slim was.
Maar de derde dag bleef de jongste thuis, en toen kwam dat manneke weer en bedelde weer om brood, en toen hij het hem gegeven had, liet hij het weer vallen en zei, of hij zo goed wou zijn en hem het stukje nog eens aangeven. En dan zegt de jongste tegen dat manneke: „Wat!“ zegt-ie, „kun je dat stukje brood niet zelf oprapen, als je je voor je dagelijkse eten geeneens moeite wilt geven, dan ben je niet waard dat je eet.“ En toen werd dat manneke zo boos en zei: hij moest het toch doen; maar hij, niet bang, pakte het lieve manneke beet en sloeg er eens behoorlijk op los. Toen schreeuwde het mannetje hard en riep: „Hou op! hou op! laat me leven – dan zal ik je ook zeggen waar de prinsessen zijn!“
Zodra de jongen dat hoorde, hield hij op met slaan, en ‚t mannetje vertelde dat-ie ’n aardmannetje was, en er waren er meer dan duizend van zijn slag, en hij moest maar ’s mee naar beneden gaan en dan zou hij hem wel wijzen, waar de prinsessen waren. En toen wees hij onder in een diepe put, maar daar zat geen water in. En het mannetje zei: hij wist wel dat de anderen het niet zo goed met hem meenden, en als hij de prinsessen wou verlossen dan wou hij het alleen doen. De twee andere broers wilden de prinsessen ook wel heel graag vinden, maar ze hebben er geen moeite en geen gevaar voor over; maar hij moest dan een grote mand nemen, en hij moest erin gaan zitten met een hartsvanger en een bel, en dan moest hij zich naar beneden laten zakken; beneden waren drie kamers en in elk van de kamers zat een prinses, en ze waren ieder bezig met ’n draak met veel koppen, en ze moesten al die koppen luizen; en dan moest hij al die koppen afslaan. En toen het aardmannetje dat allemaal gezegd had – weg was hij. Het werd avond en de twee anderen kwamen thuis en vroegen hem hoe hij ‚t gehad had, en toen zei hij: „O voorlopig wel goed“ en hij had geen mens gezien, alleen ’s middags, toen was d’r zo’n klein mannetje gekomen, en die had om brood gevraagd, en toen hij ‚m dat gegeven had, had ‚t ventje ‚t brood laten vallen, en toen had hij gezegd dat hij het weer op moest rapen, en dat had hij toen niet gedaan, en toen was hij gaan pochen, maar dat had hij toen maar niet begrepen en hem flink op z’n kop gegeven, en toen had hij ‚m nog verteld waar de prinsessen waren. Toen ergerden de twee anderen zich dat ze geel en groen werden van nijd. En de volgende morgen gingen ze alle drie naar de put en lootten erom wie zich ‚t eerst in de mand naar beneden zou laten zakken en de oudste lootte ‚t eerst en moest in de mand gaan en de bel meenemen. Toen zei hij: „Als ik bel, moeten jullie me meteen weer ophalen.“ Hij was een eindje naar beneden en toen ging de bel, en ze wonden hem weer omhoog; en de tweede ging erin zitten en die deed net zo, maar toen kwam de beurt ook aan de jongste, maar die liet zich helemaal naar beneden afrollen. Daar klom hij de mand uit, nam zijn hartsvanger en hij ging voor de eerste deur staan luisteren en toen hoorde hij de draak heel hard snurken. Hij deed de deur langzaam open, daar zat de ene prinses en ze had op haar schoot negen drakenkoppen. En hij nam z’n hartsvanger en sloeg toe en toen waren de negen koppen eraf. De prinses sprong op en viel hem om de hals en trok hem naar zich toe en kuste hem en ze nam haar halssieraad van zuiver goud, en hing hem dat om. Toen ging hij ook naar de tweede prinses, die had een draak met zeven koppen, en die verloste hij ook, en tenslotte de jongste, die had er één met vier koppen, en daar ging hij ook heen. En daar waren ze allemaal zo blij en omhelsden en kusten hem zonder ophouden. En toen belde hij zo hard, dat ze ‚t boven hoorden. Hij zette alle prinsessen, één-voor-één, in de mand en liet hen allemaal omhoog winden, en nu de beurt aan hemzelf kwam, viel hem in, wat de woorden van ‚t aardmannetje waren geweest, die zei dat zijn maats het niet goed met hem meenden. Toen nam hij een grote steen die daar lag, legde die in de mand, en toen de mand zowat halverwege was, sneden de valse broers boven het touw door, zodat de mand met de steen op de grond viel en zij dachten dat hij dood was. En ze liepen met de prinsessen weg en lieten de prinsessen beloven om aan hun vader te zeggen, dat zij tweeën het waren die hen hadden verlost, daar kwamen ze bij de koning en wilden hen als vrouw.
Intussen ging die jongste jager heel verslagen door die drie kamers op en neer, denkend dat hij nu maar sterven moest; maar toen zag hij aan de wand een blokfluit hangen en hij dacht: „Wat doet dat ding hier, hier kan toch niemand vrolijk zijn?“ En hij bekeek alle drakenkoppen en zei: „Jullie kunnen me ook niet helpen!“ Hij liep zo dikwijls op en neer, dat de grond onder zijn voeten helemaal glad werd. Op ‚t laatst kreeg hij andere gedachten, en hij nam de fluit van de wand en blies een deuntje, en opeens kwamen er zoveel aardmannetjes, bij elke toon die hij floot, kwam er nog één en toen blies hij zo lang tot de kamer propvol was. Ze vroegen allemaal wat er van zijn dienst was en hij zei: hij wou graag weer op aarde zijn en weer in het daglicht leven. Ze pakten hem allemaal beet, ieder aan ’n haar van z’n hoofd, en zo lieten ze hem omhoogvliegen tot op de aarde. Toen hij boven was, ging hij meteen naar ‚t paleis van de koning, waar juist precies de bruiloft met de ene prinses zou plaats hebben, en hij ging naar de kamer waar de koning was met zijn drie dochters. Toen die kinderen hem zagen, werden ze allemaal beschaamd en gingen van hun stokje. De koning werd toen heel boos en liet hem meteen in ‚t gevang zetten; omdat hij dacht dat hij zijn kinderen kwaad had gedaan. Maar toen de prinsessen weer tot zichzelf kwamen, smeekten ze hem, om de jongen los te laten. De koning vroeg waarom – ze zeiden, dat ze dat niet durfden zeggen. Maar hij ging naar buiten en luisterde aan de deur en hoorde alles. En hij liet de twee oudsten allebei aan de galg hangen, maar aan hem gaf hij de jongste dochter: en toen trok ik een paar glazen schoenen aan, en toen stootte ik me aan een steen, en toen zei ‚t ‚krak!‘ en toen waren ze kapot!

Achtergronden
Interpretaties
Tekstanalyse
„Het aardmannetje“ is een fascinerend verhaal van de Gebroeders Grimm dat een combinatie van typische sprookelementen biedt: een koning met drie dochters, een magische tuin vol verboden vruchten, en een tocht vol gevaarlijke beproevingen. De koning houdt zoveel van een bepaalde boom in zijn tuin dat hij een vloek uitspreekt over iedereen die er een appel van plukt. Wanneer de jongste prinses toch de verleiding niet kan weerstaan, worden zij en haar zussen diep onder de grond getransporteerd.
De zoektocht naar de prinsessen wordt een spannend avontuur voor drie jonge jagers, die elk hun eigen motieven en karaktereigenschappen met zich meebrengen. De jongste jager, vaak neergekeken vanwege zijn eenvoud, blijkt uiteindelijk de ware held. Hij slaagt niet alleen in het verslaan van de draken die de prinsessen gevangenhouden, maar ook in het slim omgaan met het manipulatieve aardmannetje.
De twist in het verhaal biedt een intrigerende gedachte over vertrouwen en bedrog, wanneer de oudere jagers verraderlijk worden en proberen met de beloning aan de haal te gaan. Het gebruik van magie en de veelzijdige rol van het aardmannetje voegen een extra laag mystiek toe aan het toch al rijke verhaal. De uiteindelijke beloning voor de jongste jager is niet alleen de hand van de jongste prinses, maar ook de erkenning van zijn moed en trouw.
Dit sprookje, zoals veel van de verhalen van de Gebroeders Grimm, bevat thema’s als rechtvaardigheid, moraal, en de overwinning van deugd over bedrog. De levendige beeldspraak en de verrassende wendingen maken „Het aardmannetje“ tot een klassiek verhaal dat nieuwsgierigheid en verbeelding prikkelt.
Het sprookje „Het aardmannetje“ van de Gebroeders Grimm biedt een rijkdom aan motieven en symboliek die op verschillende manieren kunnen worden geïnterpreteerd.
Hier zijn enkele mogelijke interpretaties:
Waarschuwing tegen ongehoorzaamheid: Het verhaal begint met de drie prinsessen die de waarschuwing van hun vader negeren en een verboden appel plukken. Dit leidt tot hun verdwijnings en kan worden gezien als een waarschuwing tegen ongehoorzaamheid en de gevolgen van impulsieve acties.
Moraal over eerlijkheid en moed: De jongste jager, die aanvankelijk door zijn broers wordt onderschat, is de enige die eerlijk en moedig genoeg is om het mannetje te trotseren en door te zetten met de zoektocht naar de prinsessen. Zijn moed en eerlijkheid worden uiteindelijk beloond, wat de morele boodschap van het belang van integriteit en dapperheid benadrukt.
Verraad en rechtvaardigheid: Het verraad van de twee oudere jagersbroers die de jongste achterlaten in het ondergrondse rijk, en hun poging om de eer van de redding op te eisen, leidt uiteindelijk tot hun ondergang. Dit thema van verraad en de uiteindelijke triomf van rechtvaardigheid is een terugkerend motief in sprookjes.
Symboliek van de onderwereld: Het afdalen naar de ondergrondse wereld om de prinsessen te redden, kan worden gezien als een symbolische reis naar de onderwereld, een veelvoorkomend thema in mythologie en literatuur dat vaak staat voor een innerlijke reis of een beproeving die tot persoonlijke groei leidt.
De rol van bovennatuurlijke wezens: Het aardmannetje, hoewel aanvankelijk vijandig, speelt uiteindelijk een cruciale rol in het verhaal door de jongste jager te helpen. Dit wijst op de dubbelzinnige rol die bovennatuurlijke wezens in sprookjes kunnen spelen, zowel als helpers als obstakels.
Theme of redemption: De jongste jager, ondanks het aanvankelijke onrecht dat hem is aangedaan, weet de prinsessen te redden en krijgt uiteindelijk de hand van een prinses. Dit kan worden gezien als een thema van verlossing en herstel van orde en recht.
Deze verschillende interpretaties laten zien hoe „Het aardmannetje“ zowel een spannend verhaal is als een rijke bron van symboliek en moraal, zoals veel van de sprookjes van de Gebroeders Grimm.
Het verhaal „Het aardmannetje“ van de Gebroeders Grimm is een typisch voorbeeld van een volks sprookje met herkenbare elementen zoals koninklijke personages, magische en bovennatuurlijke gebeurtenissen, en een duidelijke moraal.
Hier is een linguïstische analyse van het sprookje:
Structuur en Opbouw
Inleiding en Context: Het verhaal begint met een klassieke sprookjesopening „Er was eens“, die onmiddellijk de lezer in een tijdloze en fantastische wereld plaatst.
De situatie wordt snel geschetst: een koning met drie dochters en een bijzondere boom met verboden appels. Dit creëert een directe aanleiding voor het verhaal.
Ontwikkeling: De spanning bouwt zich op door de nieuwsgierigheid van de prinsessen, met name de jongste, die uiteindelijk besluit een appel te plukken. Dit is het begin van hun avontuur en het conflict in het verhaal, wat leidt tot hun verdwijning.
Complicaties: Er worden nieuwe personages geïntroduceerd, zoals de drie jagers en het aardmannetje. Elk personage speelt een rol in het uitdagen en verder compliceren van de situatie. De jongste jager treedt op als de held die met slimheid en moed de prinsessen probeert te redden.
Climax en Oplossing: De jongste jager overwint de obstakels, waaronder de draken en de verraderlijke broers. Uiteindelijk kan hij met de hulp van de aardmannetjes terugkeren naar de wereld boven de grond.
Conclusie en Moraal: De waarheid komt aan het licht, de verraders worden gestraft, en de held wordt beloond. Het verhaal eindigt abrupt met een visueel en licht absurd beeld van glazen schoenen die breken, een typische Grimm-touch.
Taal en Stijl
–
Repetitieve Elementen: Het gebruik van herhalingen, zoals de beschrijving van de appels en de verschillende ontmoetingen met het aardmannetje, versterkt de structuur en zorgt voor herkenbaarheid.
Directe Rede en Dialoog: Het verhaal maakt veel gebruik van directe rede, wat het levendig en interactief maakt. Bijvoorbeeld, de reacties van de zussen en de eisen van het aardmannetje brengen de personages tot leven.
Symboliek en Metafoor: De appels vertegenwoordigen verleiding en verboden kennis, vergelijkbaar met andere mythologische en bijbelse verhalen. De aardmannetjes kunnen symbool staan voor verborgen krachten of onverwachte bondgenoten.
Moraal en Thema’s: Vertrouwen, verraad, en gerechtigheid zijn centrale thema’s. De handelingen van de personages leiden tot beloning of straf, wat een duidelijke moraal biedt over eerlijkheid en dapperheid.
Karakterisering
–
Held en Vijanden: De jongste jager, hoewel in eerste instantie onderschat, blijkt de held te zijn dankzij zijn moed en eerlijkheid. Het aardmannetje, dat aanvankelijk als een potentiële antagonist verschijnt, wordt uiteindelijk een essentiële bondgenoot.
Secundaire Personages: De zussen en de valse broers dragen bij aan de dynamiek van het verhaal, waarbij de zussen als slachtoffers en de broers als antagonisten fungeren.
In conclusie, „Het aardmannetje“ bevat vele traditionele elementen van een sprookje, waaronder een moraal, een duidelijke scheiding tussen goed en kwaad, en het gebruik van magie en wonderlijke gebeurtenissen om het verhaal voort te stuwen. De linguïstische kenmerken helpen om de thematische inhoud op een gestructureerde en herkenbare manier over te brengen.
Informatie voor wetenschappelijke analyse
Kengeta | Waarde |
---|---|
Aantal | KHM 91 |
Aarne-Thompson-Uther-Index | ATU Typ 301A |
Vertalingen | DE, EN, DA, ES, PT, IT, JA, NL, PL, RU, TR, VI, ZH |
Leesbaarheidsindex door Björnsson | 41.5 |
Flesch-Reading-Ease Index | 62.8 |
Flesch–Kincaid Grade-Level | 12 |
Gunning Fog Index | 14.6 |
Coleman–Liau Index | 7.7 |
SMOG Index | 10.9 |
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex | 12 |
Aantal karakters | 9.503 |
Aantal letters | 7.370 |
Aantal zinnen | 60 |
Aantal woorden | 1.850 |
Gemiddeld aantal woorden per zin | 30,83 |
Woorden met meer dan 6 letters | 197 |
Percentage lange woorden | 10.6% |
Totaal lettergrepen | 2.466 |
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord | 1,33 |
Woorden met drie lettergrepen | 106 |
Percentage woorden met drie lettergrepen | 5.7% |