Leestijd voor kinderen: 12 min
Er was eens een man die drie zoons had, en de jongste van hen heette de domoor. En hij werd bespot en veracht en bij iedere gelegenheid achter gesteld. Eens op een keer ging de oudste naar het bos om hout te hakken; vóór hij weg ging, gaf zijn moeder hem nog een heerlijke eierkoek mee en een fles wijn, zodat hij geen honger en geen dorst zou hebben. In het bos ontmoette hij een oud, grijs mannetje; dat wenste hem goedendag en zei: „Geef me toch een stuk koek uit je tas en laat mij een slok van je wijn drinken, ik heb zo’n honger en zo’n dorst.“ De wijze zoon antwoordde: „Als ik jou mijn koek en mijn wijn geef, dan heb ik zelf niets meer, ga toch weg!“ en hij liet het mannetje staan en ging verder. Hij begon de takken van een boom af te hakken, maar het duurde niet lang of hij deed een misslag. De bijl drong in zijn arm en hij moest naar huis om zich te laten verbinden. Maar dat was door het grijze mannetje gekomen!
Toen ging de tweede zoon naar het bos en de moeder gaf hem net als de oudste een heerlijke eierkoek mee en een fles wijn. Ook hij kwam het oude grijze mannetje tegen dat hem om een stuk koek en een slok wijn vroeg. Maar de tweede zoon zei ook heel verstandig: „Wat ik weggeef, gaat van mijn eigen portie af, ga toch weg!“ en hij liet het mannetje staan en ging verder. De straf bleef niet uit. Toen hij een paar slagen had gemaakt, hakte hij in zijn eigen been, en moest hij naar huis gedragen worden.
Nu zei de domoor: „Vader, laat mij er eens op uitgaan om hout te hakken.“ De vader zei: „Je broers hebben allebei ongelukken gemaakt, bemoei jij je er maar niet mee, jij kunt er toch niets van.“ Maar de domoor smeekte zo lang tot hij eindelijk zei: „Vooruit, ga dan maar, door schade en schande moet je wijs worden.“ De moeder gaf hem een koek mee van water en deeg en gebakken in warme as, en ook een fles zuur bier. Hij kwam in het bos in. Daar zag hij het oude, grijze mannetje, dat hem goedendag zei en sprak: „Geef me een stuk koek en een laat me uit je fles drinken, want ik heb honger en dorst.“ De domoor antwoordde: „Ik heb maar een gewone koek en zuur bier, maar als je dat niet erg vindt, laten we dan samen wat eten.“ Zo gingen ze zitten, en toen de domoor zijn koek voor de dag haalde, was het een heerlijke eierkoek, en het zure bier was lekkere wijn. Nu aten ze en dronken ze en toen zei het mannetje: „Omdat je zo’n goed hart hebt en graag iets afstaat wat je bezit, zal ik je geluk geven. Daar staat een oude boom, hak die om, en tussen de wortels zul je wat vinden..“ Toen nam het mannetje afscheid.
De domoor ging de boom omhakken, en toen hij omviel, zat er tussen de wortels een gans, die veren had van zuiver goud. Hij tilde haar op, nam haar mee en ging naar de herberg om te overnachten. De waard echter had drie dochters die de gans zagen en nieuwsgierig werden, omdat het zo’n wonderlijke vogel was, en ze hadden dolgraag één van zijn gouden veren gehad. De oudste dacht: „Er komt wel een moment, waarop ik hem een veer kan uittrekken,“ en toen de domoor weg was gegaan, pakte ze de gans bij de vleugel, maar haar vinger en haar hand bleven eraan vastkleven.

Kort daarop kwam de tweede dochter, die had geen andere gedachte dan een gouden veer te pakken; maar nauwelijks had ze haar zuster aangeraakt of ze zat vast. Tenslotte kwam ook de derde dochter met dezelfde bedoelingen. De anderen riepen: „Blijf eraf, in ’s hemelsnaam, blijf eraf!“ Maar ze begreep niet, waarom ze er afblijven moest en dacht: „Als zij er wat van hebben, dan wil ik dat ook,“ en ze liep er naar toe… maar zodra ze haar zuster had aangeraakt, bleef ze aan haar vastkleven. Zo moesten ze alle drie ’s nachts bij de gans blijven.
De volgende morgen nam de domoor de gans onder zijn arm, ging verder en trok zich van de drie meisjes die er aan vastzaten, niets aan. Ze moesten maar achter hem aan lopen, naar links of naar rechts, net zoals het hem uitkwam. Midden op het veld kwam hij de pastoor tegen, en toen die de optocht zag, zei hij: „Schamen jullie je niet, meisjes, wat moeten jullie die jongen zo nalopen, is dat gepast?“ En hij nam de jongste bij de hand om haar weg te trekken, maar toen hij haar aanraakte, bleef hij ook vastzitten en moest er zelf achteraan lopen. Het duurde niet lang of daar kwam de koster en die zag hoe de pastoor achter die drie meisjes aan liep. Hij was verbaasd en riep: „Hé, pastoor, waar gaat u zo snel naartoe? Vergeet niet dat we vandaag nog een kind moeten dopen,“ en hij liep erheen en trok hem aan zijn mouw, maar ook hij bleef vastkleven. Toen die vijf zo achter elkaar aandraafden, kwamen er twee boeren met hun schoppen van het land: de pastoor riep hun toe en vroeg of zij hem en de koster los wilden maken. Maar nauwelijks hadden ze de koster aangeraakt, of ze zaten vast en zo liepen ze met z’n zevenen achter domoor en zijn gans aan.
Nu kwam hij in een stad.

Daar was een koning en die had een dochter, en die was zo ernstig, dat niemand haar aan het lachen kon maken. Daarom had hij een wet uitgevaardigd: wie haar aan het lachen kon maken, die mocht met haar trouwen. Toen domoor dat hoorde, ging hij met zijn gans en de hele stoet naar de prinses, en toen zij die zeven mensen aldoor achter elkaar aan zag lopen, barstte ze in lachen uit en kon niet meer ophouden.
Nu wilde de domoor met haar trouwen, maar deze schoonzoon beviel de koning niet; hij maakte allerlei bezwaren en zei dat hij hem eerst een man moest brengen, die een kelder vol wijn leeg kon drinken. De domoor dacht toen aan het grijze mannetje, die zou hem wel helpen, en hij ging naar het bos en op de plek waar hij de boom had omgehakt, zag hij een man zitten met een heel verdrietig gezicht. De domoor vroeg wat hem zo bedroefd maakte, en toen antwoordde de man: „Ik heb zo’n verschrikkelijke dorst en ik kan hem niet lessen; koud water kan ik niet verdragen, ik heb al wel één vat wijn leeggedronken, maar wat is een druppel op een gloeiende plaat?“ – „Daar weet ik wel raad op,“ zei de domoor, „kom maar met mij mee, dan zal je meer dan genoeg krijgen.“ Dus bracht hij hem naar de kelder van de koning, en de man nam die grote vaten wijn en dronk en dronk, tot hij er pijn van in zijn zij kreeg. Voor de dag om was, had hij de hele kelder leeggedronken.

De domoor eiste wederom zijn bruid op, maar de koning ergerde zich, dat zo’n gewone jongen, die door iedereen domoor genoemd werd, zijn dochter in de wacht zou slepen, en hij stelde nieuwe voorwaarden. Eerst moest hij hem nog een man brengen, die een berg brood op kon eten. De domoor bedacht zich ditmaal niet lang, ging meteen naar het bos, en daar zat, op dezelfde plek, een man, die zijn buik met een riem insnoerde, een verdrietig gezicht trok en zei: „Ik heb een hele oven vol armen-brood gegeten, maar wat helpt dat, als je zo’n ontzettende honger hebt als ik: mijn maag is leeg en blijft leeg, en ik moet mij insnoeren om niet van honger te sterven!“ De domoor was daar heel verheugd over en zei: „Kom maar mee, dan kan je nog eens eten…!“ Hij bracht hem naar het hof van de koning, die al het meel uit het hele rijk had laten verzamelen en daarvan een reusachtige berg had laten bakken. Maar de man uit het bos ging er voor zitten, begon te eten, en in één dag was de hele berg verdwenen. Nu eiste de domoor zijn bruid ten derde male op, maar nog altijd zocht de koning een uitvlucht en wenste een schip dat zowel op het water als op het land kon varen: „Maar zodra je daarmee werkelijk aan komt zeilen,“ zei hij, „dan krijg je mijn dochter meteen tot vrouw.“ Domoor ging rechtstreeks naar het bos. Nu zat daar het oude grijze mannetje met wie hij zijn koek had gedeeld, en die zei: „Ik heb voor je gedronken en gegeten, ik zal je ook dat schip geven, alles, omdat je barmhartig tegen mij bent geweest.“ En toen gaf hij hem het schip dat voer over water en over land, en toen de koning dat zag, kon hij niet langer weigeren.
De bruiloft werd gevierd, en na de dood van de koning erfde de domoor het rijk en hij leefde met de prinses nog lange jaren heel gelukkig.

Achtergronden
Interpretaties
Tekstanalyse
„De Gouden Gans“ is een sprookje van de Gebroeders Grimm dat draait om thema’s als vriendelijkheid, nederigheid, en onverwacht succes. Het verhaal begint met een man die drie zonen heeft, waarbij de jongste bekend staat als „de domoor“. Ondanks dat hij wordt bespot, blijkt juist zijn goede hart uiteindelijk zijn geluk en succes te brengen.
De kern van het verhaal is dat wanneer de domoor in het bos een vriendelijk gebaar maakt naar een oud, grijs mannetje door zijn eenvoudige maaltijd met hem te delen, hij hiervoor wordt beloond met een gans met gouden veren. Dit leidt tot een avontuur waarin mensen die door hebzucht worden gegrepen, letterlijk aan de gans blijven kleven. Wat volgt is een lange stoet van mensen die, door liefde voor goud en onachtzaamheid, vast komen te zitten en een komisch schouwspel vormen.
Uiteindelijk leidt dit schouwspel tot het lachen van een melancholieke prinses, waarmee de domoor de hand van de prinses in het huwelijk wint. De koning probeert het huwelijksgeluk van de domoor te dwarsbomen met drie onmogelijke opdrachten, maar met de hulp van het grijze mannetje weet de domoor deze opdrachten te vervullen. Hierdoor huwt hij de prinses. Zijn goede daden en eenvoudige vriendelijkheid zorgen ervoor dat hij niet alleen de hand van de prinses wint, maar uiteindelijk ook het koninkrijk erf.
Het sprookje benadrukt de waarde van vriendelijkheid en barmhartigheid, waarbij het lot in het voordeel van hen met een goed hart verandert, ongeacht hoe ze door anderen worden gezien. Dit thema van het onverwachte succes van de minst gewaardeerde persoon is een populair motief in veel sprookjes.
Het sprookje „De Gouden Gans“ van de Gebroeders Grimm kan op verschillende manieren worden geïnterpreteerd.
Hier zijn enkele mogelijke interpretaties:
Deugd en Beloning: Een centrale thematiek in het sprookje is dat deugd wordt beloond. De domoor, ondanks dat hij door zijn familie wordt onderschat en bespot, toont vriendelijkheid en vrijgevigheid tegenover het oude grijze mannetje. In ruil daarvoor ontvangt hij magische hulp. Het sprookje benadrukt dat een goed hart, zelfs in moeilijke omstandigheden, tot onverwachte beloningen kan leiden.
Intelligentie vs. Wijsheid: Terwijl de oudere broers misschien intelligenter of vaardiger in praktische zin zijn, mist hen de wijsheid die de domoor wel bezit. De domoor toont aan dat wijsheid niet altijd te maken heeft met academische kennis of praktische vaardigheden, maar eerder met compassie en begrip.
Onderschatte Potentieel: Het verhaal toont aan hoe mensen met vooroordelen en oppervlakkige oordelen (zoals de vader en de broers die de domoor niet serieus nemen) vaak het ware potentieel van iemand over het hoofd zien. De domoor kon uiteindelijk dingen bereiken die zijn broers niet konden, juist door zijn anders-zijn en zijn vriendelijke karakter.
Magie en Wonderen: Sprookjes bevatten vaak elementen van magie en wonderen als symbolen van hoop en verandering. De gouden gans en het magische schip kunnen worden gezien als symbolen van onverwachte kansen en het transformeren van een slechte situatie naar een gunstige.
Sociale Hiërarchie en Status: De aanvankelijke afkeuring van de koning voor de domoor als huwelijkskandidaat voor zijn dochter weerspiegelt sociale vooroordelen op basis van status en aanzien. Het sprookje laat zien dat traditionele status en aristocratische normen kunnen worden overwonnen door persoonlijke kwaliteiten en daden.
Elk van deze interpretaties benadrukt op zijn manier verschillende aspecten van menselijke ervaringen en sociale dynamiek, evenals de waarde van persoonlijke eigenschappen zoals vriendelijkheid, wijsheid en volharding.
De linguïstische analyse van „De gouden gans“ van de Gebroeders Grimm biedt inzicht in verschillende taalkundige aspecten van het sprookje.
Vertelstructuur
Het sprookje volgt een klassieke narratieve structuur die vaak voorkomt in sprookjes:
Gebruik van herhaling: De drie broers gaan om de beurt het bos in, waarbij de eerste twee falen en de jongste, de zogenaamde ‚domoor‘, slaagt. Deze herhalingsstructuur is kenmerkend voor sprookjes en helpt bij het benadrukken van lessen en moraal.
Driedeling: Er zijn drie broers en drie uitdagingen die de domoor moet overwinnen om zijn doelen te bereiken (drinken, eten, en het schip).
Karakterisering en Thematiek
Contraire karakterisering: De jongste zoon wordt aanvankelijk als domoor beschouwd, maar zijn goedheid en vrijgevigheid leiden uiteindelijk tot zijn succes. Dit contrast tussen schijn en werkelijkheid wordt vaak gebruikt om een moraal te illustreren.
Thema’s: Belangrijke thema’s zijn altruïsme, beloning voor goede daden, en de triomf van de schijnbaar ‚domme‘ over de ‚wijze‘.
Morfologie en Syntaxis
Zinsopbouw: Het verhaal maakt gebruik van relatief eenvoudige zinnen, veelvoudig gebruik van samengestelde zinnen met bijzinnen die de acties en dialogen beschrijven.
Werkwoordstijden: Het gebruik van de verleden tijd (imperfectum en perfectum) is consistent en typisch voor het vertellen van verhalen in sprookjesvorm.
Lexicaal en Semantisch
Oude en traditionele woorden: Er worden ouderwetse termen gebruikt zoals ‚domoor‘, ‚waard‘, en ‚herberg‘, wat het sprookje een historische of tijdloze sfeer geeft.
Beeldspraak en Symboliek: De gouden gans en de uitdagingen die de domoor tegemoet treedt, hebben symbolische betekenissen. De gans als symbool van geluk of rijkdom en de uitdagingen als tests van karakter.
Pragmatiek en Sociaal-Culturele Context
Interactie en sociale structuur: De interacties tussen de broers, het grijze mannetje, en de koning reflecteren sociale hiërarchieën en normen uit de tijd waarin de sprookjes zijn opgetekend.
Moraal: Het verhaal bevat een duidelijke moraal over de waarde van vriendelijkheid en behulpzaamheid, typisch voor sprookjes die bedoeld waren om morele lessen over te dragen.
Dialectgebruik
Hoewel het specifieke dialectgebruik niet sterk naar voren komt in deze vertaling, is de taal typisch voor het Nederlands zoals dat gesproken werd ten tijde van de optekening van het sprookje. Eventuele nuances zouden in het origineel Duits van de Gebroeders Grimm meer naar voren kunnen komen.
In samenvatting, „De gouden gans“ maakt gebruik van talrijke kenmerkende taalkundige middelen die typerend zijn voor sprookjes, zoals symboliek, herhaling, en een eenvoudige maar effectieve syntax, om tijdloze lessen over menselijk gedrag en waarden te communiceren.
Informatie voor wetenschappelijke analyse
Kengeta | Waarde |
---|---|
Aantal | KHM 64 |
Aarne-Thompson-Uther-Index | ATU Typ 571 |
Vertalingen | DE, EN, EL, DA, ES, FR, PT, HU, IT, JA, NL, PL, RO, RU, TR, VI, ZH |
Leesbaarheidsindex door Björnsson | 34.1 |
Flesch-Reading-Ease Index | 70.1 |
Flesch–Kincaid Grade-Level | 9.2 |
Gunning Fog Index | 11.7 |
Coleman–Liau Index | 8 |
SMOG Index | 10 |
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex | 9.2 |
Aantal karakters | 8.014 |
Aantal letters | 6.189 |
Aantal zinnen | 66 |
Aantal woorden | 1.530 |
Gemiddeld aantal woorden per zin | 23,18 |
Woorden met meer dan 6 letters | 167 |
Percentage lange woorden | 10.9% |
Totaal lettergrepen | 2.048 |
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord | 1,34 |
Woorden met drie lettergrepen | 91 |
Percentage woorden met drie lettergrepen | 5.9% |