Childstories.org
  • 1
  • Alle sprookjes
    van Grimm
  • 2
  • Gesorteerd op
    leestijd
  • 3
  • Perfect voor
    het voorlezen
Albontje
Grimm Märchen

Albontje - Sprookje van de Gebroeders Grimm

Leestijd voor kinderen: 15 min

Een koning had een vrouw met haren van louter goud, en zoo mooi was zij, dat zij haar gelijke op aarde niet had. Maar zij werd ziek; en toen zij voelde dat zij ging sterven, riep zij den koning en sprak: »Als ge na mijn dood een vrouw wilt nemen moet het geen andere zijn dan eene, die zoo mooi is als ik, en ook zulke gouden haren heeft.« Toen de koning het beloofd had, sloot zij haar oogen en stierf.

Lang was de koning troosteloos, en hij dacht niet aan een andere vrouw. Maar eindelijk sprak ’s koning’s raad: »het gaat niet anders, de koning moet weêr trouwen, dat wij een koningin hebben.« En nu werden boden uitgezonden heinde en ver, om een bruid te zoeken, die zoo mooi was als de gestorven koningin. Maar in de geheele wereld was er geen zoo mooi, en al was er een zoo mooi geweest, zulke gouden haren waren toch niet meer te vinden. En de boden kwamen onverrichter zake weêr thuis.

Maar de koning had een dochter, die was juist zoo mooi als hare moeder geweest was, en zij had ook zulk gouden haar. Toen zij was opgegroeid heeft de koning haar eens aangezien, en hij zag, dat zij geheel gelijk was aan de gestorven koningin. Toen voelde hij opeens liefde voor haar, en hij sprak tot zijn raad: »ik wil mijn dochter trouwen, want zij is het evenbeeld van mijn gestorven vrouw en anders kan ik toch geen bruid op aarde vinden.« Toen de raad dat hoorde, was er groote ontsteltenis en zij spraken: »God heeft verboden, dat een vader zijn dochter trouwt, en uit zonde kan geen goed voortkomen.« De dochter schrikte ook, en zij hoopte haar vader’s hart te doen keeren. Daarom zeide zij: »voor ik uw wensch vervul, moet ik eerst drie kleedjes hebben: één gulden als de zon, één zilver als de maan, en één glanzend als de sterren. Ook verlang ik een mantel, van alle soorten van pelswerk en bont in elkaâr gezet; ieder dier in uw rijk moet een stuk van zijn huid er voor geven.« En zij dacht bij zichzelve: »dát is zeker niet te krijgen, en mijn vader zal zijn plan moeten opgeven.« Maar de koning hield vol, en de handigste vrouwen uit zijn rijk moesten de drie gewaden weven: het ééne, gulden als de zon, het tweede, zilver als de maan, en het derde glanzend als de sterren. En de jagers moesten alle dieren uit het rijk opvangen, en een stuk van hun huid af nemen, en daaruit werd een bonten mantel gemaakt. Toen alles klaar was, heeft de koning het haar laten brengen en heeft gezegd: »morgen zal de bruiloft zijn.«

Toen nu de koningsdochter begreep, dat haar vader’s gedachten niet te keeren waren, is zij in den nacht opgestaan, terwijl alles sliep; en van hare kostbaarheden nam zij drieërlei: een gouden ring, een gouden spinnewieltje, en een gouden haspeltje. De drie kleedjes als zon, maan en sterren, borg zij in een notenschaal, trok den bonten mantel aan, en maakte haar gezicht en handen zwart, met roet. En zij heeft God aangeroepen en is toen heêngegaan, zij liep den ganschen nacht, tot zij in een groot bosch kwam. Zij was zoo moê, en toen zette zij zich in een hollen boom en sliep in.

Zij sliep nog altijd, toen het al ver in den dag was. Nu gebeurde het, dat de koning wien dit bosch behoorde, er in op jacht was, en zijn honden kwamen bij den boom, en snuffelden, liepen er rondom en blaften. Toen sprak de koning tot de jagers: »ga toch eens zien, wat voor wild zich daar schuil houdt.« De jagers gingen en kwamen weêr terug en zij spraken: »in den hollen boom ligt een wonderlijk dier; wij kennen het niet, en hebben er nooit zoo een gezien. Zijn huid heeft duizenderlei pels, het ligt te slapen.« Toen sprak de koning weêr: »Probeer het levend te vangen, en bindt het vast op den wagen en neemt het meê.« Toen de jagers het meisje aanpakten, ontwaakte zij en zij was verschrikt, en riep: »ik ben een arm kind door vader en moeder verlaten, heb medelijden en neem mij meê!« Toen zeiden zij: »Albontje, je bent goed voor de keuken, ga maar meê dan kun je de asch bijvegen.« En zij zetten haar op de wagen en brachten haar naar het koninklijk slot. Daar wezen zij haar een hokje onder de trap, waar geen daglicht binnen kwam, en zij zeiden: »pelsdiertje, daar kun je wonen en slapen!« Toen zonden zij haar naar de keuken en zij moest hout en water dragen, het vuur oppoken, de hoenders plukken, de groenten schoonmaken, de asch vegen, en al het mindere werk doen.

Daar leefde Albontje een tijd heel ellendig. Ach, schoone koningsdochter, wat moet er nog van u worden!—Eens gebeurde het, dat er feest gevierd werd in het slot; toen zeide zij tot den kok: »mag ik eens naar boven gaan en kijken? ik zal achter de deur gaan staan.«

»Ja, ga dan maar!« zei de kok, »maar binnen een half uur moet je terug zijn, om de asch op te vegen.« Zij nam haar olielampje en ging naar haar hokje, en zij trok den pelsmantel uit, en zij wiesch zich het roet van haar gezicht en handen, dat haar schoonheid te voorschijn kwam, niet anders dan de helle zon uit de zwarte wolken verschijnt. Toen maakte zij de noot open, en haalde het kleed er uit dat gulden was als de zon. En toen dat gebeurd was, ging zij op naar het feest, en allen gingen haar uit den weg, want niemand kende haar, en zij meenden, dat zij een koningsdochter was. Maar de koning kwam haar te gemoet, en reikte haar de hand en hij danste met haar en daarbij dacht hij: »Zulk een schoone vrouw hebben mijn oogen nog niet gezien.« En toen de dans gedaan was, neigde zij, en was op eens verdwenen, niemand wist waarheên. De wachten werden geroepen, die voor het slot stonden, maar zij hadden niets gezien. Zij was echter naar haar hokje gegaan, en had gauw haar kleed uitgetrokken, gezicht en handen zwart gemaakt, en den pelsmantel omgedaan, en nu was zij weêr »Albontje.« Toen zij nu in de keuken kwam en aan haar werk wilde gaan, en de asch opvegen, zeî de kok »wacht daar maar meê tot morgen, en kook eerst de soep voor den koning; ik wil ook eens boven gaan kijken. Maar laat geen haar in de soep vallen, of ik geef je niet meer te eten.« De kok ging weg, en Albontje kookte soep voor den koning, zij kookte een broodsoep zoo goed zij kon, en toen zij die klaar had haalde zij uit haar hokje den gouden ring en legde dien in den schotel, waarin de soep was aangerecht. Toen de dans gedaan was, liet de koning zich de soep brengen en at ze, en zij smaakte hem zóó goed, dat hij geloofde nooit smakelijker soep gegeten te hebben. Maar toen hij op den bodem van het bord kwam, zag hij daarop een gouden ring liggen, en kon niet begrijpen hoe die in de soep gekomen was. Hij gaf bevel, dat de kok vóór hem zou komen. De kok schrikte, en zei tegen Albontje: »je hebt zeker een haar in de soep laten vallen; als dát waar is, krijg je slaag!« Toen hij bij den koning kwam, vroeg die, wie de soep gekookt had. »Ik heb ze gekookt,« antwoordde de kok. Maar de koning sprak: »dat is niet waar, want ze was anders en beter gekookt dan gewoonlijk.« Toen zei de kok: »ik moet bekennen dat ik ze niet gekookt heb, maar het pelsdiertje.« »Ga,« zei de koning toen, »en laat haar hier komen!« Toen Albontje kwam, zei de koning: »wie zijt ge?« »Ik ben een arm kind, van vader en moeder verlaten,« antwoordde zij. En de koning vroeg verder: »waarom zijt ge in mijn slot?« en zij antwoordde weêr: »om met de laarzen naar het hoofd gegooid te worden, daar ben ik alleen maar goed voor!« En weêr vroeg de koning: »vanwaar was de ring, dien ik in de soep vond?« En zij antwoordde: »van den ring weet ik niets.« Dus kon de koning niet achter de waarheid komen, en moest haar weêr wegzenden.

Na een poosje was er weêr een feest, en Albontje vroeg den kok of zij wel weêr zou mogen kijken. »Ja,« zei hij, »maar kom over een half uur terug, en kook dan voor den koning de broodsoep, die hij zoo graag eet.« Zij liep toen naar haar hokje, en wiesch zich vlug, en nam uit de noot het kleedje, dat zilver was als de maan en trok het aan. En zij ging als een koningsdochter naar boven en de koning trad haar te gemoet, en verheugde zich, dat hij haar weêrzag, en daar juist de dans begon, dansten zij samen.

Maar toen de dans gedaan was, verdween zij weer even vlug, zoodat de koning niet kon bemerken, wat er van haar geworden was. Zij liep gauw naar haar hokje, en maakte zich weer tot een pelsdiertje, en toen ging zij naar de keuken om de broodsoep te koken. Terwijl de kok boven was, haalde zij het gouden spinnewieltje, en legde het in de schaal en de soep goot zij er over heen. De koning kreeg de soep en at ze, en zij smaakte hem zoo goed als de vorige keer, en hij liet den kok komen, en die moest weer bekennen, dat Albontje ze gekookt had. Albontje kwam toen weer voor den koning, maar zij antwoordde, dat zij alléén maar goed was om met de laarzen naar het hoofd gegooid te worden, en dat zij van het gouden spinnewieltje niets afwist.

Toen de koning ten derden male een feest gaf, ging het niet anders dan de vorige keeren.

Wèl zei de kok nu: »je bent een heks, pelsdiertje, want je doet iedere keer wat in de soep waar ze zoo lekker van wordt, en de koning beter smaakt, dan wanneer ik ze gekookt heb;« maar zij vroeg het zoo dringend, dat hij haar ook deze keer weer liet gaan. Nu trok zij het kleed aan, dat als de sterren glansde, en trad daarmee de zaal binnen. De koning danste weer met de schoone jonkvrouw, en geloofde, dat zij nog nooit zoo mooi was geweest. En terwijl hij met haar danste, stak hij haar zonder dat zij het merkte een gouden ring aan den vinger, en hij had bevolen, dat de dans heel lang zoude duren. En toen die geëindigd was, wilde hij haar aan haar handen vasthouden, maar zij trok zich los, en sprong zoo vlug tusschen de menschen door, dat zij uit zijn oogen verdwenen was. Zij liep zoo gauw zij kon naar haar hokje onder de trap; maar zij was over het half uur weggebleven, en kon haar mooie kleed niet meer uittrekken, daarom sloeg zij er den pelsmantel maar overheen; en in de haast heeft zij ook het roet niet overal goed kunnen aanbrengen, en één vinger bleef blank. Albontje ging nu naar de keuken, en kookte voor den koning de broodsoep, en toen de kok weg was, legde zij het gouden haspeltje er in. Toen de koning het haspeltje op den bodem vond, liet hij Albontje weer roepen; en hij zag den blanken vinger, en den ring, die hij onder den dans er aan had gestoken. Toen greep hij haar bij de hand, en hield die vast, en toen zij zich wilde lostrekken, en wegloopen, viel de pelsmantel open en het sterrenkleed schitterde er tusschen door. Toen trok de koning den mantel af, en de gouden haren, en het prachtige gewaad kwamen te voorschijn. Nu kon zij zich niet meer verbergen en zij veegde de asch en het roet van haar gezicht; toen was zij de schoonste koningsdochter, die ooit op de aarde te zien is geweest. Maar de koning sprak: »Gij zijt mijn lieve bruid, en wij scheiden nimmermeer!« Er werd bruiloft gevierd, en zij leefden vergenoegd tot aan hun dood.

LanguagesLearn languages. Double-Tap on one word.Learn languages in context with Childstories.org and Deepl.com.

Informatie voor wetenschappelijke analyse

Kengeta
Waarde
Leesbaarheidsindex door Björnsson23.2
Flesch-Reading-Ease Index81.2
Flesch–Kincaid Grade-Level5.7
Gunning Fog Index7.5
Coleman–Liau Index7.5
SMOG Index8.1
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex4.7
Aantal karakters2.382
Aantal letters1.841
Aantal zinnen31
Aantal woorden464
Gemiddeld aantal woorden per zin14,97
Woorden met meer dan 6 letters38
Percentage lange woorden8.2%
Totaal lettergrepen606
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord1,31
Woorden met drie lettergrepen22
Percentage woorden met drie lettergrepen4.7%
Vragen, opmerkingen of ervaringsverslagen?

Privacyverklaring.

De beste Sprookjes

Copyright © 2024 -   Over ons | Privacyverklaring |Alle rechten voorbehouden Aangedreven door childstories.org

Keine Internetverbindung


Sie sind nicht mit dem Internet verbunden. Bitte überprüfen Sie Ihre Netzwerkverbindung.


Versuchen Sie Folgendes:


  • 1. Prüfen Sie Ihr Netzwerkkabel, ihren Router oder Ihr Smartphone

  • 2. Aktivieren Sie ihre Mobile Daten -oder WLAN-Verbindung erneut

  • 3. Prüfen Sie das Signal an Ihrem Standort

  • 4. Führen Sie eine Netzwerkdiagnose durch