Childstories.org
  • 1
  • Alle sprookjes
    van Grimm
  • 2
  • Gesorteerd op
    leestijd
  • 3
  • Perfect voor
    het voorlezen
De kleine Tuk
Grimm Märchen

De kleine Tuk - Sprookje van Hans Christian Andersen

Leestijd voor kinderen: 12 min

Ja, dat was de kleine Tuk. Hij heette eigenlijk niet Tuk, maar toen hij nog niet goed kon praten, noemde hij zich zelf zoo; dat moest Karl beteekenen, en dat is wel goed, als men het maar weet. Nu moest hij op zijn zusje Gustava passen, dat nog kleiner was dan hij, en tegelijkertijd moest hij ook zijn les leeren; maar deze beide dingen wilden niet best samengaan.

De arme jongen zat daar met zijn zusje op den schoot, en zong haar al de liedjes voor, die hij kende, en ondertusschen keek bij eens schuins in het geographieboek, dat open voor hem lag; tegen den volgenden dag moest hij al de steden van Seeland van buiten kennen en alles daarvan weten wat men maar weten kan.

Nu kwam zijn moeder te huis, want zij was uit geweest, en nam de kleine Gustava op den arm. Tuk liep ijlings naar het raam toe en las nu zoo ijverig, dat hij zich bijna de oogen uitgelezen had, want het werd gedurig donkerder; maar zijn moeder had geen geld om licht te koopen.

«Daar gaat de oude waschvrouw uit de straat hier dichtbij!» zei zijn moeder, toen zij het raam uitkeek. «De arme vrouw kan zich zelve tenauwernood voortsleepen, en nu moet zij nog een emmer vol water van de bron naar huis dragen. Wees een beste jongen, Tuk, en help de oude vrouw eens!»

En Tuk liep in aller ijl de deur uit en hielp haar; maar toen hij weer in de kamer kwam, was het heelemaal donker geworden, en van licht was er geen sprake. Nu moest hij naar bed toe: dat was een armzalige krib! Daar lag hij nu en dacht aan zijn geographieles en aan Seeland en aan alles, wat de meester verteld had. Hij had wel is waar zijn les nog moeten leeren, maar dat kon hij immers niet.

Daarom legde hij zijn geographieboek onder zijn hoofdkussen, want hij had wel eens gehoord, dat dit zeer veel helpen moet, als men zijn les wil leeren; maar men kan zich daarop niet verlaten. Daar lag hij nu en dacht en dacht; en daar was het op eens, alsof iemand hem een kus gaf. Hij sliep en sliep toch ook niet; het was, alsof de oude waschvrouw hem met haar vriendelijke oogen aankeek en zei: «Het zou jammer zijn, als je je les morgen niet kende! Je hebt mij geholpen, daarom wil ik je nu ook helpen, en onze goede God zal dat altijd doen!»

En eensklaps kriebelde en krabbelde het boek onder het hoofdkussen van Tuk. «Kikeliki! Ka ka!» Het was een kip, die kwam aanloopen, en deze was van Kjöge vandaan. «Ik ben een Kjögekip!»4 zeide zij, en daarop vertelde zij, hoeveel inwoners er daar waren, en van den slag, die daar geleverd was, maar die was eigenlijk niet waard om er een woord over te spreken.

«Kriebel, krabbel, plomp!» Daar viel wat naar beneden; het was een houten vogel, de papegaai van het vogelschieten te Prästöe. Die zei nu, dat er daar zoo vele inwoners waren, als hij spijkers in zijn lijf had; ook was hij trotsch. «Thorwaldsen heeft vlak naast mij gewoond.5 Plomp! Hier lig ik heerlijk!» Maar Tuk lag nu niet meer; eensklaps zat hij te paard. Hop, hop, hop, in galop: zoo ging het voort.

Een prachtig gekleed ridder met een schitterenden helm en een wuivenden vederbos hield hem voor zich op het paard, en zoo reden zij door het bosch naar de oude stad Wordingborg; dat was een groote, zeer levendige stad; op het kasteel des konings verhieven zich hooge torens, en een lichtglans stroomde er uit alle ramen; daar binnen was zang en dans, en koning Waldemar en jonge, opgepronkte hofdames dansten met elkander.

Nu werd het morgen, en zoodra de zon opkwam, vielen de geheele stad en het koninklijk kasteel plotseling in elkaar, en de eene toren na den anderen verdween; en eindelijk bleef er nog maar een enkele op den heuvel staan, waar vroeger het kasteel geweest was,6 en de stad was zeer klein en arm, en de schooljongens kwamen met hun boeken onder den arm en zeiden: «Twee duizend inwoners,» maar dat was niet waar, want zoo veel had zij er niet.

En de kleine Tuk lag in zijn bed; het was hem, alsof hij droomde, en toch ook weer, alsof hij niet droomde; maar er stond iemand dicht naast hem. «Kleine Tuk! Kleine Tuk!» werd er geroepen: dat was een zeeman, een heel klein mannetje, zoo klein, alsof het een cadet was; maar het was geen cadet. «Ik moet u veelmalen van Korsöer groeten; dat is een stad, die in haar opkomst is, een levendige stad, die stoombooten en postwagens heeft; vroeger noemde men haar altijd leelijk, maar dat is nu niet meer waar.»

«Ik lig aan de zee,» zei Korsöer, «ik heb straatwegen en lusthoven; ik heb een dichter voortgebracht, die geestig en onderhoudend was, en dat zijn ze niet allemaal. Ik wilde eens een schip uitrusten, dat rondom de aarde zou gaan; maar ik deed het niet, ofschoon ik het wel had kunnen doen; en verder ruik ik ook overheerlijk, want dicht bij de poort bloeien de prachtigste rozen.»

De kleine Tuk keek er naar, en het werd hem geel en groen voor de oogen; maar toen nu het kleurenspel voorbij was, was het op eens een begroeide helling dicht aan de baai, en hoog daarboven stond een prachtige oude kerk met twee hooge, spitse torens. Uit de helling sprongen bronnen in dikke waterstralen, zoodat het aldoor plaste, en dicht daarnaast zat een oude koning met een gouden kroon op het witte hoofd; dat was koning Hroar bij de bronnen, dicht bij de stad Roeskilde, zooals men haar tegenwoordig noemt.

En over de helling heen in de oude kerk gingen al de koningen en koninginnen van Denemarken hand aan hand, allen met gouden kronen op; en het orgel speelde en de bronnen murmelden. De kleine Tuk zag alles, hoorde alles. «Vergeet de steden niet!» zei koning Hroar. Op eens was alles weer weg; ja, waar was het gebleven? Het was hem, alsof men een blad in een boek omslaat. En nu stond daar een oude boerin; deze kwam uit Soröe,9 waar het gras op de markt groeit; zij had een grauw linnen schort over haar hoofd en haar rug hangen; dit was druipnat,—het moest dus zeker geregend hebben.

«Ja, dat heeft het!» zeide zij, en nu vertelde zij veel moois uit Holbergs comedies en van Waldemar en Absalom. Maar op eens kromp zij ineen en schudde met het hoofd, het was precies, alsof zij een sprong wilde doen. «Krok, krok!» zeide zij, «het is nat, het is nat; het is doodstil in Soröe!» Nu was zij eensklaps een kikvorsch. «Krok, krok!» en toen was zij weer een oude vrouw.

«Men moet zich naar het weer kleeden.» zeide zij. «Het is nat, het is nat! Mijn stad is als een flesch; bij de stop moet men er in, bij de stop moet men er weer uit! Vroeger had ik de heerlijkste visschen, en nu heb ik frissche jongens met roode wangen op den bodem der flesch; dezen leeren daar wijsheid: Hebreeuwsch, Grieksch! Krok!»

Dat klonk precies, alsof er kikvorschen kwaakten, of alsof men met groote laarzen in het moeras liep: altijd hetzelfde geluid, zoo eentonig en zoo vervelend, dat de kleine Tuk er van in slaap viel, hetgeen voor hem ook geen kwaad kon. Maar zelfs in dezen slaap kwam er een droom of wat het anders was. Zijn zusje Gustava met haar blauwe oogen en haar blond gelokt haar was op eens een volwassen, schoon meisje, en zonder dat zij vleugels had kon zij vliegen, en nu vlogen zij over Seeland, over de groene bosschen en de blauwe meren.

«Hoor je den haan kraaien, kleine Tuk? Kukelekuku! De hanen vliegen uit de stad Kjöge op! Je krijgt een kippenhok, een groot kippenhok! Je zult geen honger of gebrek meer lijden! En den vogel zal je schieten, zooals men zegt; je zult een rijk en gelukkig man worden! Je huis zal zich verheffen als de toren van koning Waldemar en rijk versierd zijn met marmeren beeldzuilen, evenals die uit Prästöe.

Je begrijpt mij wel! Je naam zal met roem om de heele aarde trekken, evenals het schip, dat van Korsöer had moeten uitloopen, en te Roeskilde ….. «Vergeet de steden niet!» zeide koning Hjoar. Je zult goed en verstandig spreken, kleine Tuk, en als je dan eindelijk in je graf komt, dan zul je gerust slapen….»

«Alsof ik in Soröe lag!» zei Tuk, en nu werd hij wakker. Het was klaarlichte dag, en hij kon zich zijn droom niet meer herinneren. Dat was echter ook niet noodig; want men mag niet weten, wat er eenmaal zal gebeuren. Nu sprong hij vlug uit zijn bed en las in zijn boek, nu kende hij op eens zijn geheele les. Maar de oude waschvrouw stak het hoofd in de kamer, knikte hem vriendelijk toe en zei: «Hartelijk dank, beste jongen, voor je hulp! De goede God moge je schoonen droom vervullen!» De kleine Tuk wist echter niet, wat hij gedroomd had, maar — de goede God wist het wel.

LanguagesLearn languages. Double-tap on a word.Learn languages in context with Childstories.org and Deepl.com.

Achtergronden

Interpretaties

Tekstanalyse

„De kleine Tuk“ is een sprookje van Hans Christian Andersen dat schitterend de wereld van kinderlijke verbeelding en fantasie combineert met realiteit. Het verhaal draait om een jongen genaamd Tuk, die voor zijn jongere zusje moet zorgen terwijl hij zijn aardrijkskundelessen probeert te leren. Echter, zijn omstandigheden maken het moeilijk voor hem om zijn huiswerk te doen, omdat hij geen licht heeft na zonsondergang en enige tijd moet besteden aan het helpen van een oudere vrouw.

Na een lange dag vol verantwoordelijkheid en leren, valt Tuk in slaap met zijn geografieboek onder zijn kussen. Zijn droom — of een magische ervaring — laat hem een wonderbaarlijke reis door Seeland maken. In zijn droom ontmoet hij verschillende personages die de geschiedenis, cultuur en geografie van diverse steden representeren, zoals Kjöge, Wordingborg, Korsöer, Roeskilde en Sorø. Elk van deze ontmoetingen vertelt hem iets over de plek en leert hem iets belangrijks, vaak met een vleugje humor en verbeelding.

Aan het eind van het verhaal wordt duidelijk dat deze magische ervaring Tuk helpt om de les perfect te onthouden. Op een subtiele manier toont Andersen dat vriendelijkheid en goedheid, zoals Tuk die toont aan de oude vrouw, beloond worden met kennis en succes. Daarnaast versterkt het sprookje het idee dat dromen en verbeelding krachtig en leerzaam kunnen zijn, vooral in een kindertijd vol met uitdagingen.

„De kleine Tuk“ is een sprookje geschreven door Hans Christian Andersen, dat op het eerste gezicht een eenvoudig verhaal lijkt over een jongen die probeert zijn aardrijkskundeles te leren. Het verhaal biedt echter verschillende lagen van betekenis en kan op verschillende manieren worden geïnterpreteerd.

De kracht van vriendelijkheid: Een van de belangrijkste thema’s in het sprookje is de beloning voor vriendelijkheid en altruïsme. Tuk helpt een oude waschvrouw, ook al heeft hij zelf weinig tijd en middelen. Deze daad van vriendelijkheid wordt beloond in zijn droom, waarin de steden tot leven komen en hem helpen met zijn aardrijkskundeles. Dit kan gezien worden als een boodschap dat goede daden worden beloond, mogelijk niet op een directe manier, maar zeker op een betekenisvolle manier.

De rol van verbeelding en dromen: Het verhaal laat zien hoe de verbeelding en dromen van Tuk hem helpen om te leren en te groeien. Terwijl hij slaapt, komen de plekken die hij moet bestuderen in zijn droom tot leven, waardoor hij zich de les op een speelse en levendige manier eigen maakt. Het sprookje benadrukt de kracht van fantasie in het leerproces en hoe deze ons kan helpen om abstracte kennis te begrijpen.

Sociale en economische overwegingen: Op de achtergrond van het verhaal spelen de economische omstandigheden van Tuk’s familie een belangrijke rol. Zijn moeder kan geen licht veroorloven, wat aangeeft dat het gezin in armoede leeft. Ondanks deze omstandigheden slaagt Tuk erin om te helpen en te leren, wat zijn veerkracht en doorzettingsvermogen laat zien. Dit kan geïnterpreteerd worden als een kritiek op de sociale ongelijkheden en de uitdagingen die arme kinderen ondervinden bij het verkrijgen van onderwijs.

Symboliek van de steden: De steden in het verhaal zijn niet alleen geografische locaties, maar ook symbolen van kennis, cultuur en geschiedenis. Elke stad vertelt een eigen verhaal en biedt inzichten die verder gaan dan pure geografie. Dit aspect van het sprookje toont hoe geschiedenis en cultuur onlosmakelijk verbonden zijn met plaatsen, en hoe deze kennis ons begrip van de wereld kan verrijken.

Mystieke ervaringen en voorgevoelens: De droom van Tuk kan ook gezien worden als een mystieke ervaring die hem een glimp van de toekomst biedt. De zinsnede „de goede God wist het wel“ aan het einde van het verhaal suggereert dat er een hogere macht is die waakt over het lot van de kleine Tuk. Dit kan gelezen worden als een boodschap van hoop en vertrouwen in een positief verloop van de toekomst, gebaseerd op goedheid en innerlijke kwaliteiten.

Het sprookje „De kleine Tuk“ combineert realiteit en fantasie op een manier die de lezers uitnodigt om na te denken over de diepere betekenissen van vriendelijkheid, verbeelding en kennis. Het laat zien hoe zelfs de kleinste goede daden en dromen impactvol kunnen zijn in ons leven.

„Linguïstische analyse van het sprookje ‚De kleine Tuk‘ – Hans Christian Andersen“

Het sprookje ‚De kleine Tuk‘ van Hans Christian Andersen is een rijke tekst voor linguïstische analyse. Hier zijn enkele aspecten van de tekst die we kunnen onderzoeken:

1.

Woordkeuze:

Verouderde termen: Woorden als „beteekenen“, „voortsleepen“, en „gelijkertijd“ komen minder vaak voor in modern Nederlands, wat de historische context van de tekst benadrukt.
Eigennamen en plaatsen: Namen zoals Tuk, Gustava, en Seeland geven het verhaal een geaardheid in een specifieke tijd en plaats.
Figuren en magische elementen: De aanwezigheid van dieren die spreken en magische gebeurtenissen, zoals een boek dat onder het kussen kriebelt, zijn kenmerkend voor sprookjes en benadrukken het fantastische element.

2.

Frequente gebruik van verkleinwoorden:
– Het gebruik van verkleinwoorden zoals „Tukje“ en „zusje“ draagt bij aan de kinderlijke en vertederende sfeer van het verhaal.

1.

Verkleinwoorden:
– In veel gevallen worden verkleinwoorden gevormd door het toevoegen van „-je“ of „-tje“, wat vaak wordt gebruikt om onderwerpen te vermenselijken of te verzachten, passend bij het kinderlijk perspectief.

2.

Werkwoordsvormen:
– Het verhaal bevat veel onvoltooid verleden tijd, passend bij de vertellende en beschrijvende stijl van sprookjes.

1.

Zinsstructuur:
– Andersen maakt gebruik van samengestelde zinnen met veel bijzinnen om gedetailleerde beschrijvingen te geven en de lezer mee te nemen in de wereld van het sprookje.

2.

Directe en indirecte rede:
– Het gebruik van directe rede („Kleine Tuk! Kleine Tuk!“) brengt levendigheid en directheid in het verhaal, terwijl indirecte rede bijdraagt aan de beschrijvende en vertellende stijl.

1.

Thematiek:
– Het verhaal raakt thema’s aan zoals armoede, hard werken, en beloning. Tuk helpt de oude waschvrouw ondanks zijn eigen omstandigheden, wat op zijn beurt leidt tot een magische beloning in zijn droom.

2.

Sociale en culturele context:
– De tekst weerspiegelt de tijd waarin Andersen leefde, met verwijzingen naar geografie en politieke structuren van Denemarken die relevant waren tijdens zijn leven.

1.

Symboliek:
– Elementen zoals de oude waschvrouw en het geografieboek hebben symbolische betekenis. De waschvrouw kan gezien worden als externe hulp of een symbool van dankbaarheid, terwijl het boek kennis en leren symboliseert.

2.

Dromen en werkelijkheid:
– Het verhaal speelt voortdurend met de grens tussen droom en werkelijkheid, wat semantisch interessant is omdat het de lezer uitdaagt om na te denken over de aard van kennis en leren.

‚De kleine Tuk‘ biedt een rijke context voor linguïstische analyse met zijn gebruik van sprookjesachtige elementen, historische taal, en complexe structuren. Het verhaal blijft relevant vanwege de universele thema’s van leren, hulpvaardigheid, en beloning. De linguïstische keuzes van Andersen dragen bij aan de sfeer, structuur, en betekenis van het sprookje, wat het tot een tijdloos en fascinerend werk maakt.


Informatie voor wetenschappelijke analyse

Kengeta
Waarde
VertalingenDE, EN, DA, ES
Leesbaarheidsindex door Björnsson36.5
Flesch-Reading-Ease Index68.5
Flesch–Kincaid Grade-Level9.5
Gunning Fog Index11.7
Coleman–Liau Index9
SMOG Index10.5
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex10.1
Aantal karakters5.986
Aantal letters4.626
Aantal zinnen47
Aantal woorden1.098
Gemiddeld aantal woorden per zin23,36
Woorden met meer dan 6 letters144
Percentage lange woorden13.1%
Totaal lettergrepen1.488
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord1,36
Woorden met drie lettergrepen76
Percentage woorden met drie lettergrepen6.9%
Vragen, opmerkingen of ervaringsverslagen?

Privacyverklaring.

De beste Sprookjes

Copyright © 2025 -   Over ons | Privacyverklaring |Alle rechten voorbehouden Aangedreven door childstories.org

Keine Internetverbindung


Sie sind nicht mit dem Internet verbunden. Bitte überprüfen Sie Ihre Netzwerkverbindung.


Versuchen Sie Folgendes:


  • 1. Prüfen Sie Ihr Netzwerkkabel, ihren Router oder Ihr Smartphone

  • 2. Aktivieren Sie ihre Mobile Daten -oder WLAN-Verbindung erneut

  • 3. Prüfen Sie das Signal an Ihrem Standort

  • 4. Führen Sie eine Netzwerkdiagnose durch