Leestijd voor kinderen: 7 min
Telkens wanneer een goed kind sterft daalt er een engel van God op aarde neer. Hij neemt het dode kind in zijn armen, spreidt zijn grote, witte vleugels uit, vliegt over alle plaatsen die het kind heeft liefgehad en plukt een handvol bloemen die hij meeneemt naar God, opdat ze daar nog mooier dan op aarde mogen bloeien. De goede God drukt al die bloemen aan Zijn hart, maar de bloem die Hem het liefst is kust Hij en dan krijgt de bloem een stem en kan meezingen in het koor der zaligen.
Kijk, dat alles vertelde een engel van God, terwijl hij een dood kind naar de hemel droeg, en het kind luisterde alsof het droomde; en zij vlogen over alle plekken bij zijn huis waar de kleine gespeeld had, en zij kwamen door tuinen met prachtige bloemen. „Welke zullen wij nu meenemen en in de hemel planten?“ vroeg de engel. Daar stond een ranke rozenstruik, maar een boze hand had de stam geknakt zodat alle takken, vol grote, half ontloken knoppen, verdord neerhingen.
„Die arme boom!“ zei het kind. „Neem hem mee, opdat hij boven bij God in bloei komt.“ En de engel nam hem mee en kuste het kind tot beloning, en de kleine opende half zijn oogjes. Ze plukten van de rijke, prachtige bloemen, maar namen ook het verachte madeliefje mee en het wilde viooltje. „Nu hebben we bloemen!“ zei het kind, en de engel knikte, maar zij vlogen nog niet naar God omhoog.
Het was nacht, het was stil, ze bleven in de grote stad, zij zweefden rond in een van de nauwste straten waar hopen stro en as en allerlei rommel lagen, het was verhuisdag geweest; er lagen stukken van borden, brokken gips, dweilen en oude bollen van hoeden, niets dan lelijke dingen. De engel wees te midden van die rommel op een paar scherven van een bloempot en op een kluit aarde die uit de pot was gevallen en bijeen werd gehouden door de wortels van een grote, verdorde veldbloem, die niets waard was en daarom op straat was gegooid.
„Die nemen we mee!“ zei de engel. „Ik zal je wat vertellen terwijl we vliegen!“ En toen vlogen ze en de engel vertelde: „Daar beneden in de nauwe straat, in die lage kelder, woonde een arme, zieke jongen; van zijn prille jeugd af had hij altijd op bed moeten liggen; wanneer hij op zijn best was kon hij op krukken de kleine kamer een paar malen op en neer wandelen, dat was alles.
Enkele dagen in de zomer vielen de zonnestralen gedurende een half uur in het voorhuis en wanneer de kleine jongen daar zat en de warme zon op zich liet schijnen en het rode bloed zag door zijn tere vingers die hij voor zijn gezichtje hield, dan heette het: Ja, vandaag is hij buiten geweest! Hij kende het bos en het heerlijke voorjaarsgroen alleen maar doordat een buurjongen de eerste groene beuketak voor hem meebracht.
Die hield hij boven zijn hoofd, en dan droomde hij dat hij onder de beuken zat waar de zon scheen en de vogels zongen. Op een voorjaarsdag bracht de buurjongen ook veldbloemen voor hem mee en toevallig was er onder die veldbloemen een met de wortels er nog aan. En daarom werd ze in een pot geplant en in de vensterbank gezet dicht bij het bed. De bloem was geplant met een gelukkige hand. Ze groeide, schoot nieuwe loten en droeg elk jaar bloemen; het werd voor de zieke jongen zijn mooiste tuintje, zijn kleine schat hier op aarde.
Hij gaf het water, verzorgde het en paste er goed op dat het elke zonnestraal die over het lage venster gleed, tot de laatste toe kreeg. En de bloem zelf groeide met zijn dromen samen want voor hem bloeide zij, voor hem verspreidde zij haar geur, en in zijn stervensuur toen Onze Lieve Heer hem riep, wendde hij zich tot haar. Een jaar is hij nu bij God geweest, een jaar heeft de bloem vergeten in de vensterbank gestaan en ze is verdord, en daarom is zij bij de verhuizing met allerlei rommel op straat gegooid.
Dat is de bloem, de arme verdorde bloem, die wij in ons boeket hebben meegenomen, want die bloem heeft meer vreugde gebracht dan de rijkste bloem in de tuin van een koningin.“ – „Maar hoe weet u dat allemaal?“ vroeg het kind, dat de engel meevoerde naar de hemel. „Ik weet het!“ zei de engel, „ik was zelf het zieke jongetje dat op krukken liep! Mijn bloem ken ik heus wel!“ En het kind deed nu helemaal zijn ogen open en keek de engel in het schone, blijde gelaat, en op hetzelfde ogenblik waren zij in Gods hemel waar vreugde was en zaligheid.
En God drukte het dode kind aan zijn hart en toen kreeg het vleugels als de andere engel en het vloog met hem hand in hand. God drukte alle bloemen aan Zijn hart, maar de arme verdorde veldbloem kuste Hij en zij kreeg stem en zong met alle engelen, die rondom God zweefden, sommigen dichtbij, anderen verder weg in wijdere kringen, steeds verder weg in het oneindige, maar allen even gelukkig. En allen zongen ze, kleinen en groten, het goede kind en de arme veldbloem die verdord in het straatvuil had gelegen, weggeworpen met de verhuisrommel in de nauwe, sombere straat.

Achtergronden
Interpretaties
Tekstanalyse
Het sprookje „De Engel“ van Hans Christian Andersen is een ontroerend verhaal waarin de schoonheid en de waarde van onopgemerkte dingen worden belicht. In dit verhaal daalt een engel af naar de aarde telkens wanneer een goed kind sterft, en hij neemt het dode kind mee naar de hemel. Op hun reis verzamelt de engel bloemen in de favoriete plekken van het kind, als een eerbetoon en herinnering aan hun leven.
De engel kiest niet alleen prachtige bloemen, maar ook een verwaarloosde bloem die veel betekende voor een zieke jongen. Juist deze bloem, die ondanks haar eenvoud zoveel vreugde heeft gebracht, wordt meegenomen naar de hemel en krijgt de hoogste eer van God. Het verhaal benadrukt dat ware schoonheid en waarde niet altijd zichtbaar zijn voor het oog, maar ontdekt worden in de vreugde en betekenis die ze brengen, ongeacht hun uiterlijk of omstandigheden.
De twist aan het eind, waar de engel onthult dat hij zelf de zieke jongen was, voegt een extra dimensie van hoop en wedergeboorte toe. Het suggereert dat elke daad van vriendelijkheid en elke eenvoudige vreugde op aarde betekenis en eeuwige waarde hebben in het grotere geheel, vooral wanneer ze vanuit oprechtheid en liefde komen. Het sprookje eindigt met een beeld van hemel en vervulling voor zowel het kind als de bloem, benadrukkend dat niets wat met liefde werd behandeld of gekoesterd, ooit verloren gaat.
Hans Christian Andersens verhaal „De Engel“ biedt een diepgaande kijk op onschuld, opoffering en de waarde van ogenschijnlijk eenvoudige of vergeten dingen.
Het verhaal onderzoekt thema’s zoals:
Onschuld en Goedheid: Het kind dat door de engel naar de hemel wordt gebracht, vertegenwoordigt onschuld en puurheid. Zijn verlangen om zelfs de geknakte rozenstruik mee naar de hemel te nemen, symboliseert medeleven en het vermogen om schoonheid te zien in beschadigde en vergeten dingen.
Verlossing en Transformatie: De engel verzamelt bloemen die het kind geliefd heeft, maar kiest ook de verschrompelde veldbloem om mee te nemen, wat verlossing voorstelt. Het laat zien dat schoonheid en waarde niet altijd fysiek zichtbaar zijn, maar meer te maken hebben met de impact die iets of iemand heeft gehad op anderen.
Herinnering en Herkenning: De engel, die de ziel van een vroeger ziek jongetje blijkt te zijn, herkent de bloem die hem vreugde bracht tijdens zijn leven. Dit benadrukt het belang van kleine daden van vriendelijkheid en hun blijvende impact op iemands leven.
Goddelijke Liefde en Acceptatie: Wanneer God de bloemen aan Zijn hart drukt, vooral de verdorde veldbloem kust en haar een stem geeft, symboliseert dit de goddelijke acceptatie en de idee dat zelfs wat door de wereld wordt vergeten, waardevol is in de ogen van het goddelijke.
Opoffering als Schoonheid: De verwaarloosde veldbloem bracht vreugde aan de zieke jongen zonder iets terug te verwachten, wat kan worden geïnterpreteerd als een metafoor voor onbaatzuchtige liefde en opoffering.
Door deze thema’s creëert Andersen een verhaal dat niet alleen gaat over verlies en herinnering, maar ook over de diepere betekenis van schoonheid, medeleven en de goddelijke waardering voor wat op aarde vaak over het hoofd wordt gezien.
Een linguïstische analyse van Hans Christian Andersen’s sprookje „De Engel“ biedt ons inzicht in de taalgebruik, structuur en stilistische keuzes van de auteur. Hieronder worden enkele belangrijke linguïstische elementen van het sprookje besproken:
Andersen maakt gebruik van een eenvoudige en heldere stijl die typerend is voor sprookjes. Deze stijl is toegankelijk voor zowel kinderen als volwassenen. De taal is poëtisch en symbolisch, en bevat elementen die emoties oproepen en de verbeelding van de lezer prikkelen. Bijvoorbeeld, de beschrijving van de handelingen van de engel en de reis naar de hemel wordt met veel beeldspraak en emotionele geladenheid verteld.
De bloemen in het sprookje zijn krachtige symbolen. Ze vertegenwoordigen de herinneringen en de schoonheid die de overleden kinderen achterlaten. De verdorde veldbloem symboliseert vergankelijkheid en vergetenheid, maar ook de hoedanigheid van de vreugde die ze een ziek jongetje heeft gebracht. Dit contrast tussen uiterlijke vergankelijkheid en innerlijke geestelijke waarde is een centraal thema.
De engel en de bloemen worden gepersonifieerd, wat betekent dat ze mensachtige eigenschappen krijgen. Dit maakt het verhaal levendiger en boeiender voor de lezer. Bijvoorbeeld, de bloemen kunnen „meezingen in het koor der zaligen“, wat een krachtige verbeelding oproept.
Het verhaal volgt een typische sprookjesachtige structuur met een duidelijke introductie, middenstuk, en conclusie. Het begint met de algemene stelling dat er een engel neerdaalt wanneer een goed kind sterft. Daarna volgt de specifieke reis van de engel met het kind, en we eindigen in de hemel, waar de beloningen zichtbaar worden.
Belangrijke thema’s in „De Engel“ zijn onschuld, verlies, en spirituele transformatie. Het verhaal behandelt het idee dat de dood van onschuldige kinderen niet in verdriet, maar in een vreugdevolle hereniging met God resulteert. Het onderstreept tevens dat zelfs de kleinste, schijnbaar onbeduidende dingen betekenisvol kunnen zijn, zoals de verdorde veldbloem.
De dialoog tussen de engel en het kind is eenvoudig maar effectief. Het brengt voort de nieuwsgierigheid van het kind en de wijsheid van de engel. Deze uitwisseling van woorden voegt diepte toe aan het verhaal en benadrukt de band tussen de twee karakters.
De emotionele impact van het verhaal komt tot uiting in de beschrijving van de kleine details, zoals de blik op de plekken die het kind heeft liefgehad en de speciale rol van de eenvoudige bloem die vreugde bracht aan een ziek jongetje. Deze kleine details zijn cruciaal voor het creëren van een diep emotionele ervaring voor de lezer.
Door deze linguïstische elementen te analyseren, kunnen we beter begrijpen hoe Andersen erin slaagt een meeslepend en ontroerend sprookje te creëren. Zijn gebruik van symboliek, personificatie en emotionele diepgang zorgt ervoor dat „De Engel“ niet alleen een verhaal over verlies is, maar ook over liefde, vreugde en eeuwige verbinding.
Informatie voor wetenschappelijke analyse
Kengeta | Waarde |
---|---|
Vertalingen | DE, EN, DA, ES, FR, IT, NL |
Leesbaarheidsindex door Björnsson | 38.6 |
Flesch-Reading-Ease Index | 66.1 |
Flesch–Kincaid Grade-Level | 9.6 |
Gunning Fog Index | 12 |
Coleman–Liau Index | 9.6 |
SMOG Index | 10.8 |
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex | 10 |
Aantal karakters | 4.908 |
Aantal letters | 3.845 |
Aantal zinnen | 40 |
Aantal woorden | 892 |
Gemiddeld aantal woorden per zin | 22,30 |
Woorden met meer dan 6 letters | 145 |
Percentage lange woorden | 16.3% |
Totaal lettergrepen | 1.245 |
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord | 1,40 |
Woorden met drie lettergrepen | 69 |
Percentage woorden met drie lettergrepen | 7.7% |