Leestijd voor kinderen: 15 min
Er was eens een koopman die zo rijk was dat hij de hele straat en bijna een zijstraatje bovendien kon plaveien met zilvergeld. Maar dat deed hij niet, hij wist zijn geld wel op een andere manier te besteden; als hij een stuiver uitgaf kreeg hij er een daalder voor terug; zo“n voortreffelijke koopman was hij – en toen stierf hij.
Zijn zoon kreeg nu al dat geld en die leidde een vrolijk leventje. Hij ging elke nacht naar gemaskerde bals. Hij maakte vliegers van zijn bankbiljetten en keilde over de vijver met goudgeld in plaats van met een steen. Op die manier kon het geld gauw opraken en dat deed het dan ook; op het laatst bezat hij niets meer dan tien stuivers. En hij had geen andere kleren dan een paar pantoffels en een oude kamerjas. Nu keken zijn vrienden niet langer naar hem om omdat ze zich toch niet met hem op straat konden vertonen. Maar een van hen, die goedhartig was, zond hem een oude koffer en zei: „Pak in!“ Ja, dat was nu wel heel best, maar hij had niets om in te pakken en daarom ging hij zelf in de koffer zitten.
Dat was een rare koffer. Zodra je op het slot drukte kon de koffer vliegen; dat deed hij dan ook, floep! vloog hij met hem weg door de schoorsteen, hoog in de wolken, verder en verder weg. Het kraakte in de bodem, en hij was erg bang dat de koffer stuk zou gaan, want dan zou hij een aardige buiteling maken. God beware ons! En zo kwam hij in het land van de Turken. De koffer verborg hij in het bos onder dorre bladeren en toen ging hij de stad in; dat ging best, want bij de Turken liepen ze allemaal net als hij in kamerjas en op pantoffels. Toen kwam hij een min met een klein kind tegen. „Hoor eens, Turkemin!“ zei hij, „wat is dat voor een groot kasteel hier vlak bij de stad, de vensters zitten zo hoog!“
„Daar woont de dochter van de koning!“ zei zij. „Er is voorspeld dat zij een ongelukkige liefde zal hebben, daarom mag niemand bij haar komen, tenzij in tegenwoordigheid van de koning en de koningin!“
„Dank u!“ zei de koopmanszoon en toen liep hij weer het bos in. Hij ging in de koffer zitten, vloog op het dak en kroop door het venster bij de prinses naar binnen.
Zij lag op de sofa te slapen; zij was zo mooi dat de koopmanszoon haar moest kussen. Zij werd wakker en schrok heel erg; maar hij zei dat hij de Turkengod was, uit de hemel tot haar neergedaald, en dat vond ze best.
Zo zaten zij daar naast elkaar en hij hield een verhaal over haar ogen: ze waren heerlijke, donkere vijvers en de gedachten zwommen erin als zeemeerminnen en hij vertelde van haar voorhoofd; dat was een sneeuwberg, met de prachtigste zalen en schilderijen. Ook vertelde hij van de ooievaar die de lieve kindertjes brengt.
Dat waren prachtige verhalen! Toen vroeg hij de prinses ten huwelijk en zij gaf dadelijk haar jawoord.
„Maar zaterdag moet u hier terugkomen!“ zei zij, „dan zijn de koning en de koningin bij mij op theevisite. Ze zullen er erg trots op zijn dat ik de Turkengod tot man krijg, maar denk eraan u moet een echt mooi sprookje vertellen, want daar houden mijn ouders bijzonder veel van; mijn moeder houdt van zedig en voornaam en mijn vader wil graag wat vrolijks horen dat er wat te lachen valt.“
„Ja, ik breng geen ander bruidsgeschenk mee dan een sprookje!“ zei hij en toen scheidden ze. Maar de prinses gaf hem een sabel met goudstukken bezet, en dat kon hij best gebruiken. Nu vloog hij weg, kocht een nieuwe kamerjas en ging toen buiten in het bos zitten zinnen op een sprookje; het zou zaterdag af moeten zijn en dat is niet zo makkelijk. Toen was hij klaar en was het zaterdag.
De koning, de koningin en het hele hof wachtten met de thee bij de prinses. Hij werd alleraardigst ontvangen.
„Wilt u nu een sprookje vertellen!“ zei de koningin, „een dat diepzinnig en leerzaam is!“
„Maar waar men toch om lachen kan!“ zei de koning.
„Zeker!“ zei hij en vertelde; daar moet je nu goed naar luisteren.
Er was eens een bosje zwavelstokken; zij waren buitengewoon trots omdat ze van zo“n hoge komaf waren; hun stamboom, de grote pijnboom namelijk, waarvan ze elk een klein houtje waren, was een grote, oude boom in het bos geweest. De zwavelstokken lagen nu op de plank tussen een tondeldoos en een oude ijzeren pan, en aan die twee vertelden zij van hun jeugd. „Ja toen waren we in goede doen,“ zeiden zij, „toen waren we werkelijk in goede doen; iedere morgen en avond diamantthee, dat was dauw, de hele dag hadden we zonneschijn wanneer de zon scheen en alle vogeltjes moesten ons verhalen vertellen. Wij konden ook goed merken dat wij rijk waren, want de loofbomen waren alleen maar in de zomer gekleed, maar onze familie kon „t zich veroorloven ook „s winters en „s zomers gekleed te gaan in het groen. Maar toen kwamen de houthakkers. Dat was de grote revolutie en onze familie ging uiteen; de stamheer kreeg een plaats als grote mast op een schip; dat kon, als het wilde, de hele wereld rondvaren; de takken kwamen elders terecht, en ónze plicht is het nu voor het mindere volk licht te ontsteken; daarom zijn wij, voorname mensen, nu hier in de keuken.“
„Ja, met mij is het anders gesteld,“ zei de ijzeren pan, waar de zwavelstokken naast lagen. „Vanaf het ogenblik dat ik ter wereld kwam ben ik heel wat keren geschuurd en gekookt. Ik zorg voor alles wat degelijk is, en eigenlijk ben ik hier in huis de eerste. Mijn enige vreugde is om na tafel schoon en knapjes op de plank te staan en met de kameraden eens verstandig te keuvelen; maar met uitzondering van de wateremmer die zo nu en dan eens op het plaatsje komt, slijten wij ons leven toch altijd binnenshuis. Onze enige nieuwsbode is de turfmand, maar die praat zo opgewonden over regering en volk, ja, kortgeleden was er een oude pot die van schrik naar beneden viel en in stukken brak! Die is vrijzinnig moet je weten!“
„Nu klets je maar!“ zei de tondeldoos, en het staal sloeg tegen de vuursteen dat het knetterde. „Zouden we niet es een leuke avond kunnen hebben?“
„Ja, laten we er eens over praten wie de voornaamste is!“ zeiden de zwavelstokken.
„Nee, ik houd er niet van over mezelf te praten!“ zei de lemen pot. „Laten wij een
vertelavondje houden! Ik zal beginnen, ik zal iets vertellen dat ieder van ons beleefd heeft, daar kan je je makkelijk in verplaatsen en het is ook zo genoeglijk: „Aan de Oostzee bij de Deense beuken…!“
„Dat is een mooi begin!“ zeiden alle borden, „dat wordt vast een fijn verhaal.“
„Ja, daar bracht ik mijn jeugd door bij een rustige familie; de meubels werden geboend, de vloer geschrobd en elke veertien dagen kwamen er schone gordijnen!“
„Wat vertel je toch boeiend,“ zei de bezem. „Je hoort meteen dat „t een vrouw is die vertelt; alles even zindelijk.“
„Ja, dat voel je!“ zei de wateremmer, en toen deed hij van vreugde een klein sprongetje zodat het klatsj! zei op de vloer.
Én de pot bleef maar vertellen, en het slot was net zo goed als het begin.
Alle borden rammelden van vreugde; en de bezem nam groene peterselie uit het zand en bekranste de pot, omdat hij wist dat de andere zich dan zouden ergeren. En: Bekrans ik haar vandaag, dacht hij, dan bekranst zij morgen mij.
„Nu ga ik dansen,“ zei de vuurtang en ze danste. Ja, God beware ons, wat kon ze haar ene been in de lucht steken! Het trijp van de oude stoel in de hoek barstte toen die het zag! „Mag ik ook een krans?“ zei de vuurtang en dat kreeg ze.
Het is maar min volk! dachten de zwavelstokken. Nu moest de theepot zingen, maar ze was zo verkouden, zei ze; dat kon ze alleen maar als ze aan de kook was; maar dat was slechts grootsigheid: ze wilde niet zingen, behalve wanneer ze daarbinnen bij meneer en mevrouw op tafel stond.
In het venster stond een oude veren pen waarmee het meisje placht te schrijven. Daar was niets bijzonders aan, behalve dat ze te diep in de inktpot gedoopt was, maar daar was ze dan ook trots op. „Wil de theepot niet zingen!“ zei ze, „dan moet ze het maar laten! Buiten in een kooi zit een nachtegaal, dié kan zingen, die heeft weliswaar niets geleerd maar daar zullen we vanavond geen kwaad van spreken!“
„Ik vind het hoogst ongepast,“ zei de theeketel die keukenzangeres was en een half zuster van de theepot, „dat zo“n vreemde vogel moet worden aangehoord! Is dat vaderlandslievend? Ik laat het oordeel graag aan de turfmand over!“
„Ik erger mij alleen maar!“ zei de turfmand. „Ik erger mij meer dan je je kan voorstellen; is dat een manier om de avond door te brengen. Kunnen we niet beter het hele huis op stelten zetten? Dan moet ook ieder op zijn plaats en dan voer ik de hele quadrille aan. Dat zal wat anders worden!“
„Ja, laten we spektakel schoppen!“ zeiden ze alle. Op hetzelfde ogenblik ging de deur open. Het was het dienstmeisje, en toen stonden ze stil, niemand zei een woord, maar er was geen pot die niet wist wat zij kon doen, en hoe voornaam zij was. Ja, als ik gewild had, dachten ze, dan was het vast een vrolijke avond geworden!
Het dienstmeisje nam de zwavelstokken en maakte vuur. God beware ons, wat sputterden ze en wat een gloed gaven ze. Nu kan ieder, dachten ze, zien, dat wij de eersten zijn! Wat een glans! Wat een licht – en toen waren ze uitgebrand.
„Dat was nog eens een sprookje!“ zei de koningin. „Ik voelde me echt thuis in de keuken bij de zwavelstokken, ja, nu kun je onze dochter krijgen!“
„Zeker!“ zei de koning. „Je zult onze dochter maandag tot vrouw krijgen!“ Want nu zeiden ze „jij“ tot hem omdat hij immers toch tot de familie zou gaan behoren.
De bruiloftsdag was nu bepaald en de avond tevoren werd de hele stad verlicht; er werden bollen en krakelingen te grabbelen gegooid; de straatjongens stonden op hun tenen, riepen hoera en floten op hun vingers; het was buitengewoon mooi.
Ja, nu moet ik toch ook wat doen! dacht de koopmanszoon en toen kocht hij raketten, voetzoekers en alle mogelijke vuurwerk. Hij borg het in zijn koffer en vloog er zo mee de lucht in.
Rutsch!, wat een vaart had hij en wat knetterde het vuurwerk!

Alle Turken sprongen omhoog, zodat hun pantoffels hun om de oren vlogen; zo iets hadden ze nog nooit in de lucht gezien. Nu begrepen ze dat het de Turkengod zelf was die met hun prinses zou trouwen.
Toen de koopmanszoon weer met zijn koffer in het bos was neergedaald, dacht hij: Ik ga toch eens naar de stad om te horen welke indruk het heeft gemaakt. En het was heel begrijpelijk dat hij daar zin in had.
„Ik zag de Turkengod zelf,“ zei de een, „hij had ogen als stralende sterren en een baard als schuimende golven!“ – „Hij vloog in een vuurmantel!“ zei een tweede. „De liefste engeltjes keken uit de plooien!“
Dat was heerlijk om te horen en de dag daarna zou hij bruiloft vieren.
Nu ging hij terug naar het bos om in zijn koffer te gaan zitten – maar waar was die? De koffer was verbrand. Een vonk van het vuurwerk was achtergebleven, had een brandje gemaakt en de koffer was niets meer dan as. Hij kon niet meer vliegen, niet meer bij zijn bruid komen.
Zij stond de hele dag op het dak te wachten; zij wacht nog steeds, maar hij trekt de wereld door en vertelt sprookjes, maar ze zijn niet meer zo vrolijk als dat van de zwavelstokken.

Achtergronden
Interpretaties
Tekstanalyse
Het sprookje „De vliegende koffer“ van Hans Christian Andersen is een rijk en fantasierijk verhaal dat een combinatie van magie, liefde en een les over verantwoordelijkheid bevat. De achtergrond van het sprookje biedt een fascinerend inzicht in de thematische en symbolische elementen die Andersen in zijn vertellingen verwerkt.
De rijken versus de armen: Het verhaal begint met een extreem rijke koopman, wiens zoon uiteindelijk door zijn levensstijl alles verliest. Dit is een terugkerend thema in veel van Andersen’s sprookjes, waar vaak sociale klasse en de val van de aristocratie of verrijkte individuen aan de orde komen. Het geeft de boodschap mee dat rijkdom vergankelijk is en dat de wijze waarop men het gebruikt belangrijker is dan de hoeveelheid die men bezit.
Magie en avontuur: De vliegende koffer fungeert als een symbool van ontsnapping en avontuur. Het geeft de hoofdpersoon niet alleen een fysieke ontsnapping uit zijn huidige situatie, maar ook een middel om zijn dromen na te jagen. Dit magische element is typerend voor sprookjes en biedt lezers een ontsnappingsroute naar een wereld vol mogelijkheden.
Liefde en misleiding: De hoofdpersoon doet zich voor als de Turkengod om het hart van de prinses te winnen. Dit element van misleiding wijst op de oppervlakkigheid van indruk en status. Ondanks zijn leugen, waarin hij zich voordoet als iemand anders, krijgt de prinses uiteindelijk een belangrijk, maar ongelukzalig stuk van zijn identiteit te zien.
Het belang van verhalen vertellen: De koopmanszoon moet voor de koning en koningin een sprookje vertellen. Dit wijst op de waarde van verhalen als een manier om diepe waarheden over te brengen of om situaties te beïnvloeden. Andersen benadrukt de kracht van verhalen, zowel als kunstvorm als middel om mensen te verbinden en te vermaken.
Ironie en moraal: Het verhaal eindigt met een ironisch lot: de koffer gaat verloren door vuur, hetzelfde element dat zijn grootste succes bracht tijdens het vuurwerk. Dit symboliseert hoe iets wat kracht geeft ook kan leiden tot de ondergang, een moraal over voorzichtigheid en de gevolgen van handelen. Andersen’s verhalen bevatten vaak een moraal over het belang van wijsheid en voorzichtigheid.
„De vliegende koffer“ biedt daarmee niet alleen een betoverend verhaal van magie en liefde, maar ook een dieper inzicht in menselijke zwaktes en de onveranderlijke wet van oorzaak en gevolg. Deze allegorische lagen maken het verhaal tijdloos en nog steeds relevant.
„De vliegende Koffer“ van Hans Christian Andersen is een sprookje dat op verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd.
Hier zijn enkele mogelijke interpretaties:
De Vergankelijkheid van Rijkdom: Het verhaal begint met de zoon van een koopman die een grote erfenis verkwist. Dit deel van het sprookje kan gezien worden als een les over de vergankelijkheid van materieel bezit en hoe snel rijkdom kan verdwijnen wanneer het niet verstandig wordt beheerd.
Zoeken naar Identiteit en Betekenis: De zoon verliest zijn rijkdom en zijn sociale status, waardoor hij begint aan een reis van zelfontdekking. Zijn avonturen, inclusief zijn ontmoeting met de prinses, kunnen worden gezien als een zoektocht naar betekenis en een poging om zichzelf opnieuw te definiëren buiten de materiële context.
De Kracht en Gevaar van Verbeelding: De koffer die de koopmanszoon de mogelijkheid geeft om te vliegen en naar verre landen te reizen, symboliseert de kracht van de verbeelding en dromen. Echter, wanneer de koffer verbrandt door het vuurwerk, wordt ook het gevaar van overmoedige fantasieën getoond, aangezien deze uiteindelijk tot zijn val leiden.
Veranderende Sociale Status: Het verhaal illustreert hoe snel sociale status kan veranderen. De zoon was ooit rijk en geliefd, maar werd snel vergeten toen zijn rijkdom verdween. Dit kan worden geïnterpreteerd als een kritische blik op hoe mensen geneigd zijn om anderen te beoordelen op basis van hun materiële welvaart in plaats van hun intrinsieke kwaliteiten.
De Illusie van Macht: Door zich voor te doen als de Turkengod, krijgt de koopmanszoon toegang tot de prinses en beïnvloedt hij de mensen in de stad. Dit toont aan hoe illusies en bedrog tijdelijk succes kunnen brengen, maar uiteindelijk tot teleurstelling leiden als de waarheid aan het licht komt.
De Vervulling van Profezieën: De voorspelling dat de prinses een ongelukkige liefde zou hebben, komt uiteindelijk uit door het verlies van de koffer en daarmee de mogelijkheid van de koopmanszoon om haar te bereiken. Dit kan gezien worden als de onontkoombaarheid van het lot.
De Kracht van Verhalen: Het sprookje zelf en het verhaal van de zwavelstokjes binnen het sprookje benadrukken de kracht en het belang van verhalen vertellen. Hoewel de koopmanszoon faalt in zijn zoektocht naar geluk, leeft hij verder als verhalenverteller, wat aangeeft dat woorden en creativiteit blijvende waarde hebben.
Het sprookje laat ruimte voor reflectie over de menselijke natuur, het belang van persoonlijke waarden en de complexiteit van geluk en succes.
De linguïstische analyse van het sprookje „De vliegende Koffer“ van Hans Christian Andersen kan op verschillende niveaus worden uitgevoerd: morfologisch, syntactisch, semantisch en pragmatisch.
Woordstructuur: Het sprookje gebruikt een verscheidenheid aan woorden, waarvan sommige afgeleiden zijn van basiswoorden. Bijvoorbeeld, „koopmanszoon“ is samengesteld uit „koopman“ en „zoon“.
Gebruik van Verbuigingen en Verbuigingen: Er zijn verschillende gebruiksvormen van werkwoorden, zoals tegenwoordige tijd („kijkt“), verleden tijd („dacht“), en voltooid deelwoord („verbrand“). Deze vervoegingen geven informatie over de tijd waarin acties plaatsvinden.
Zinsstructuur: De tekst bestaat voornamelijk uit samengestelde zinnen, met veel gebruik van bijzinnen die verschillende delen van het verhaal met elkaar verbinden. Dit is kenmerkend voor verhalende teksten waarin acties en gevolgen worden beschreven.
Zinsdelen: Er is een afwisseling tussen hoofdzinnen en bijzinnen, waarbij voegwoorden zoals „en“, „omdat“ en „maar“ worden gebruikt om verbanden te leggen. De syntax draagt bij aan de vloeiende vertelstijl van het sprookje.
Betekenis en Interpretatie: De tekst maakt gebruik van metaforen en symboliek, zoals „zijn ogen: ze waren heerlijke, donkere vijvers“ om diepte toe te voegen aan de beschrijvingen. Er zijn ook thematische elementen aanwezig, zoals hebzucht, frivoliteit, en inzicht.
Figuratief Taalgebruik: Er worden veel vergelijkingen en metaforen gebruikt, bijvoorbeeld de beschrijving van het voorhoofd van de prinses als „een sneeuwberg“.
Taalhandelingen: De tekst bevat verschillende spraakhandelingen, zoals verzoeken (vraag van de prinses), beweringen (de koopmanszoon die zich voordoet als de Turkse god) en beloften (de belofte van een huwelijk). De pragmatiek is belangrijk voor het begrijpen van de sociale interacties en bedoelingen van de personages.
Publieksbetrokkenheid: Het verhaal is ontworpen om de lezer te vermaken met humor en ironie, en vaak worden er morele lessen in verweven, zoals de gevolgen van roekeloos gedrag en ijdelheid.
Dit sprookje bevat ook interculturele elementen (bijvoorbeeld, het „land van de Turken“) en gebruikt fantasie en magie (de vliegende koffer) als centrale thema’s. Andersen maakt gebruik van levendige beschrijvingen en een verhalende toon om de lezer mee te slepen in de avonturen van de koopmanszoon, en uiteindelijk een les te communiceren over de vergankelijkheid van rijkdom en sociale status.
Informatie voor wetenschappelijke analyse
Kengeta | Waarde |
---|---|
Vertalingen | DE, EN, DA, ES, FR, IT, NL, RO |
Leesbaarheidsindex door Björnsson | 30 |
Flesch-Reading-Ease Index | 73.3 |
Flesch–Kincaid Grade-Level | 6.6 |
Gunning Fog Index | 9.2 |
Coleman–Liau Index | 9.2 |
SMOG Index | 9.7 |
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex | 5.8 |
Aantal karakters | 11.103 |
Aantal letters | 8.569 |
Aantal zinnen | 140 |
Aantal woorden | 2.015 |
Gemiddeld aantal woorden per zin | 14,39 |
Woorden met meer dan 6 letters | 314 |
Percentage lange woorden | 15.6% |
Totaal lettergrepen | 2.832 |
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord | 1,41 |
Woorden met drie lettergrepen | 178 |
Percentage woorden met drie lettergrepen | 8.8% |