Leestijd voor kinderen: 12 min
Nu moet je eens horen! Buiten op het land, dicht bij de weg, lag een landhuis; je hebt het zeker zelf wel eens gezien! Aan de voorkant is een kleine tuin met bloemen en een geschilderd hek; vlak daarbij aan de greppel, midden in het heerlijkste, groene gras, groeide een madeliefje; de zon scheen net zo warm en zo mooi op dat bloempje als op de grote, rijke prachtbloemen in de tuin en daarom groeide het van uur tot uur. Óp een morgen was het bloempje helemaal ontloken met zijn helderwitte blaadjes, die als stralen rondom het gouden zonnetje binnenin staan. Het dacht er niet aan dat niemand het daar in het gras zag, en dat het maar een arm, geminacht bloempje was; nee, het was zo tevreden en blij.
Het keerde zich naar de zon toe, keek erin en luisterde naar de leeuwerik, die in de lucht zong. Het madeliefje was zo gelukkig of het een grote feestdag was; en toch was het maar een maandag. Alle kinderen waren op school en terwijl zij in hun bank zaten en iets leerden, zat het bloempje op zijn groene steeltje en leerde ook: de warme zon en alles in de omtrek vertelden hoe goed God is; en het vond dat die kleine leeuwerik zo duidelijk en mooi zong, van wat het in stilte voelde. Het madeliefje zag met een soort eerbied op naar de gelukkige vogel die kon zingen en vliegen, maar het was helemaal niet bedroefd dat het dit zelf niet kon. Ik kan toch horen en zien!
Dacht het. De zon schijnt op mij en de wind kust mij. O, wat ben ik toch rijk! Binnen het hek stonden vele stijve, voorname bloemen; hoe minder zij geurden hoe trotser zij hun kopje opstaken. De pioenen bliezen zich op om nog groter te schijnen dan de rozen — maar het is de grootte niet die het doet; de tulpen hadden de mooiste kleuren – dat wisten ze wel – en ze stonden daar zo rank, opdat men het nog beter kon zien. Ze letten helemaal niet op dat kleine madeliefje daarbuiten, maar het keek des te meer naar hen en dacht: Wat zijn ze toch rijk en mooi. Ja, daar komt die mooie vogel zeker op neervliegen!
Goddank, dat ik er zo dichtbij sta, dan kan ik dat moois toch zien! En terwijl het bloempje dit dacht, kwam „kwierewiet!,“ de leeuwerik aanvliegen, maar niet naar de pioenen en de tulpen, nee, naar het arme madeliefje in het gras, dat van vreugde zo schrok dat het helemaal niet meer wist wat het daarvan denken moest.
Het vogeltje danste rondom het bloempje en zong: „Nee, wat is het gras toch zacht! En kijk eens wat een lief bloempje met goud in ‚t hartje en zilver op zijn blaadjes!“ En werkelijk zag het gele vlekje in het madeliefje eruit als goud, en de blaadjes eromheen waren helderwit.
Hoe gelukkig het madeliefje was kan niemand begrijpen. De vogel kuste het met zijn snavel, zong een lied voor het bloempje en vloog toen weer de blauwe lucht in. Het duurde zeker wel een heel kwartier, vóór de bloem tot zichzelf kwam. Half schuchter en toch zielsvergenoegd keek het naar de bloemen binnen in de tuin; die hadden immers de eer en de zaligheid aanschouwd die het bloempje ten deel waren
gevallen, die moesten toch begrijpen welk een vreugde dat was. Maar de tulpen stonden daar nog eens zo stijf en trokken een spits gezicht en waren vuurrood, want ze hadden zich geërgerd. De pioenen hadden helemaal dikke koppen, boe!, het was maar goed dat ze niet konden praten, want anders had het madeliefje een flink standje van ze gekregen. De arme, kleine bloem kon heel goed merken dat ze niet in hun humeur waren en dat speet haar heel erg. Op hetzelfde ogenblik kwam er een meisje in de tuin met een groot mes, scherp en blinkend, ze ging naar de tulpen toe en sneed de een na de ander af. „Hu!“ zuchtte het madeliefje, „dat is toch verschrikkelijk, nu is ‚t met ze gedaan!“ Toen ging het meisje met de tulpen weg. Het madeliefje was er blij om, dat het buiten in het gras stond en maar een klein, arm bloempje was; het voelde zich echt dankbaar, en toen de zon onderging vouwde het zijn blaadjes toe, sliep in en droomde de hele nacht van de zon en van de kleine vogel.
De volgende morgen, toen de bloem weer blij al haar witte blaadjes als kleine armpjes uitstrekte naar de lucht en het licht, herkende zij de stem van de vogel, maar nu was het een droevig lied dat hij zong. Ja, de arme leeuwerik had er wel een goede reden voor, hij was gevangen en zat nu in een kooi dicht bij het open venster. Hij zong van vrij en gelukkig rond vliegen, hij zong van het jonge, groene koren op het veld en van de heerlijke reis die hij op zijn vleugels tot hoog in de lucht kon maken. De arme vogel was in een droeve stemming, hij zat in de kooi gevangen.
Het madeliefje wilde zo graag helpen, maar hoe moest het dat doen; ja, dat was moeilijk te bedenken. Het vergat helemaal hoe prachtig alles rondom stond, hoe warm de zon scheen, hoe mooi wit zijn eigen blaadjes eruitzagen; ach, het kon alleen maar aan de gevangen vogel denken, waarvoor het helemaal niets kon doen.
Toen kwamen op hetzelfde ogenblik twee kleine jongens uit de tuin; een van hen had een mes in de hand, net zo groot en zo scherp als het mes dat het meisje had gehad om de tulpen mee af te snijden. Ze gingen recht op het madeliefje af, dat helemaal niet kon begrijpen wat ze wilden.
„Hier kunnen we een pracht van een graszode snijden voor de leeuwerik!“ zei de ene jongen, en begon een diepe insnijding te maken aan vier kanten om het madeliefje heen, zodat het midden op de graszode kwam te staan.
„Trek die bloem uit!“ zei de andere jongen, en het madeliefje beefde van angst. Want te worden uitgetrokken betekende het leven verliezen, en het wilde toch zo graag blijven leven nu het met de graszode in de kooi moest bij de gevangen leeuwerik.
„Nee, laat het zitten!“ zei de andere jongen, „het staat zo aardig!“ En zo bleef het zitten en kwam met de graszode in de kooi bij de leeuwerik.
Maar de arme vogel klaagde luid over zijn verloren vrijheid en sloeg met de vleugels tegen de ijzeren tralies van de kooi; het madeliefje kon niet praten, kon geen woord van troost zeggen, hoe graag het ook wilde. Zo verliep de hele morgen.
„Hier is geen water!“ zei de gevangen leeuwerik, „zij zijn allemaal uit en hebben vergeten mij een druppel te drinken te geven. Mijn keel is droog en brandend. Van binnen ben ik vuur en ijs, en de lucht is zo zwaar!
Ach, ik moet sterven, ik moet weg van de warme zonneschijn, van ‚t frisse groen, van al de heerlijkheid, die God geschapen heeft!“ En toen boorde hij zijn snaveltje in de koele graszode om wat op te frissen; daarbij vielen zijn ogen op het madeliefje en de vogel knikte tegen de bloem, kuste haar met zijn snavel en zei: „Jij moet ook hierbinnen verdorren, jij arm bloempje!
Jou en dit groen plekje gras heeft men mij gegeven in plaats van die grote, wijde wereld, die ik daarbuiten had. Elk grassprietje moet voor mij een groene boom zijn, elk van je witte blaadjes een geurende bloem. Ach, je vertelt me alleen maar hoeveel ik verloren heb!“
Kon iemand hem maar troosten!
dacht het madeliefje, maar het kon geen blad verroeren; de geur evenwel die uit zijn fijne blaadjes stroomde, was heel wat sterker dan anders bij dit bloempje voorkomt; dat merkte de vogel óók, en ofschoon hij versmachtte van dorst en in zijn kwelling de groene grassprietjes uittrok, raakte hij toch de bloem niet aan.
Het werd avond, en nog kwam er niemand om het arme vogeltje een druppel water te brengen. Toen strekte het zijn mooie vleugels uit, schudde ze krampachtig, zijn zang was een weemoedig piet-piet, zijn kopje boog zich naar de bloem toe en zijn hartje brak van gebrek en verlangen. Toen kon de bloem niet, zoals de avond tevoren, zijn blaadjes samenvouwen en slapen. Zij boog zich ziek en treurig ter aarde.
Eerst de volgende morgen kwamen de jongens, en toen ze zagen dat de vogel dood was huilden ze, huilden bittere tranen, en groeven een allerliefst graf dat met bloemblaadjes versierd werd. Het dode vogeltje werd in een mooi rood doosje gelegd, een koninklijke begrafenis moest het hebben, dat arme vogeltje. Toen het nog in leven was en zong vergaten zij hem, lieten hem zitten in zijn kooi en aan alles gebrek lijden, maar nu kreeg het praal en veel tranen.
Maar de graszode met het madeliefje werd op de weg in het stof geworpen, niemand dacht aan het bloempje dat toch het meest voor het vogeltje gevoeld had en het zo graag had willen troosten.

Achtergronden
Interpretaties
Tekstanalyse
Het verhaal van „Het Madeliefje“ door Hans Christian Andersen is een aangrijpende allegorie over bescheidenheid, waardering en de wreedheid van verwaarlozing. Het kleine madeliefje, dat eenvoudigweg tevreden is met zijn bestaan in het gras, vertegenwoordigt een onschuldige en zuivere vreugde. In tegenstelling tot de opschepperige bloemen in de tuin, die geen oog hebben voor de waarde van eenvoud, staat het madeliefje symbool voor de schoonheid en kracht van bescheidenheid en tevredenheid.
De leeuwerik, die het madeliefje waardeert en bewondert, benadrukt hoe echte schoonheid wordt herkend door degenen die voorbij de oppervlakkige pracht kunnen kijken. Wanneer de leeuwerik in gevangenschap belandt, weerspiegelt zijn droeve lied de gevolgen van vrijheid die wordt ontnomen en hoe het kleine madeliefje, dat machteloos is om te helpen, toch medeleven en steun biedt.
Andersen gebruikt het lot van zowel het madeliefje als de leeuwerik om een diepere boodschap over de vergankelijkheid van het leven en de noodzaak van medeleven en zorgzaamheid over te brengen. Het feit dat de jongens alleen werkelijk aandacht besteden aan de leeuwerik na zijn dood, maar het madeliefje vergeten, vormt een schrijnend commentaar op menselijk gedrag en de neiging om pas waarde te hechten aan wat verloren is. Het verhaal herinnert ons eraan dat echte schoonheid en betekenis vaak te vinden zijn in eenvoud, en dat ware waardering niet moet wachten tot het moment van verlies.
„Het Madeliefje“ van Hans Christian Andersen kan op verschillende manieren worden geïnterpreteerd, en er zijn diverse thematische lagen en morele lessen die uit het verhaal kunnen worden gehaald:
De waarde van eenvoud: Het madeliefje staat symbool voor eenvoudige schoonheid en bescheidenheid. Ondanks de pracht van de bloemen in de tuin, zoals de tulpen en de pioenen, vindt de leeuwerik schoonheid in het eenvoudige madeliefje. Dit toont aan dat ware schoonheid en waarde vaak in eenvoud en bescheidenheid te vinden zijn, in plaats van in uiterlijke pracht en opsmuk.
Onderschatte goedheid: Het verhaal benadrukt dat ware goedheid en mededogen vaak over het hoofd worden gezien. Het madeliefje, dat zelf bescheiden en onopvallend is, toont medeleven en empathie voor de leeuwerik. Dit kan worden gezien als een kritiek op hoe in de menselijke samenleving vaak oppervlakkige en materiële zaken worden gewaardeerd boven innerlijke deugden.
Vrijheid en gevangenschap: De leeuwerik’s zang vertegenwoordigt vrijheid en vreugde, terwijl zijn gevangenschap zijn verlies en verdriet symboliseert. Het madeliefje, hoewel vrij in de natuur, ervaart een soort van metaforische gevangenschap door zijn onvermogen om de leeuwerik te helpen of te troosten.
Vergankelijkheid van het leven: Het verhaal toont ook de vergankelijkheid en de kwetsbaarheid van het leven. De tulpen worden abrupt afgesneden, en later sterft de leeuwerik in gevangenschap. Deze voorbeelden illustreren hoe het leven plotseling kan veranderen en de kostbaarheid van elk moment.
Aandacht voor het kleine en onbeduidende: Het verhaal richt zich op hoe de ‚kleine dingen‘ in het leven vaak de meest betekenisvolle kunnen zijn. Het madeliefje, hoewel klein en geminacht door de andere bloemen, speelt een belangrijke rol in het verhaal en in het leven van de leeuwerik.
Verwaarloosde liefde en spijt: De jongens in het verhaal realiseren zich pas de waarde van de leeuwerik nadat hij is gestorven, wat een les kan zijn over het belang van waardering en zorg voor onze geliefden terwijl ze nog bij ons zijn. De spijt die volgt op nalatigheid is een terugkerend thema in het verhaal.
Elke interpretatie benadrukt op zijn manier de morele en filosofische betekenis die Andersen in dit ogenschijnlijk eenvoudige sprookje heeft verweven. Het verhaal moedigt lezers aan te reflecteren op hun eigen waardensysteem en om meer aandacht te schenken aan de eenvoud en innerlijke schoonheid in de wereld om hen heen.
De linguïstische analyse van het sprookje „Het Madeliefje“ van Hans Christian Andersen richt zich op verschillende taalkundige elementen die bijdragen aan de esthetiek en boodschap van het verhaal. Hieronder worden enkele van deze elementen besproken.
Lexicale Keuze: Het taalgebruik in het sprookje is eenvoudig maar evocatief, met een nadruk op natuurlijke elementen zoals „de zon“, „het gras“ en „de bloemen“. Deze woorden creëren een sterke visuele en emotionele verbinding met de natuur, wat typisch is voor sprookjes en hun vaak romantische voorstelling van de natuurlijke wereld.
Metaforen en Vergelijkingen: Andersen maakt gebruik van duidelijke metaforen en vergelijkingen, zoals het beschrijven van de madeliefje’s blaadjes als „stralen rondom het gouden zonnetje“. Deze stijlfigure helpt om de schoonheid en uniciteit van het eenvoudige madeliefje te benadrukken in vergelijking met de meer prominente bloemen in de tuin.
Personificatie: Een belangrijk stilistisch kenmerk is de personificatie van de leeuwerik en het madeliefje. Beide worden neergezet met menselijke emoties en gedachten, waarbij het madeliefje tevredenheid en vreugde ervaart, terwijl de leeuwerik verdrietig is over zijn gevangenschap. Dit menselijk perspectief maakt het verhaal toegankelijk en stelt lezers in staat zich in te leven in de niet-menselijke karakters.
Thematiek en Moralisatie: Het sprookje bevat een duidelijke morele boodschap over tevredenheid en de relatieve onbelangrijkheid van sociale status. Ondanks dat het madeliefje „een arm, geminacht bloempje“ is, ervaart het vreugde en dankbaarheid voor wat het heeft, in tegenstelling tot de trotse tuinbloemen die worden afgesneden. De tragische afloop met de leeuwerik benadrukt ook de waarde van vrijheid.
Emotionele Taal: Emotioneel geladen taal is van belang in het verhaal, zoals in de beschrijvingen van de leeuwerik’s gevangenisstraf en dood. Dit wekt medeleven op bij de lezer en versterkt de emotionele impact van het verhaal.
Narratieve Strijd: Het verhaal volgt een klassieke verhalende structuur met een conflict en climax, namelijk de vreugde van het madeliefje gevolgd door de droefheid van de gevangen leeuwerik. De resolutie, hoewel somber, versterkt de centrale boodschap van het verhaal.
Deze taalkundige elementen en stilistische keuzes dragen allemaal bij aan de kracht en blijvende impact van het sprookje, waardoor het relevant blijft voor lezers van alle leeftijden.
Informatie voor wetenschappelijke analyse
Kengeta | Waarde |
---|---|
Vertalingen | DE, EN, DA, ES, FR, IT, NL |
Leesbaarheidsindex door Björnsson | 37.3 |
Flesch-Reading-Ease Index | 66.1 |
Flesch–Kincaid Grade-Level | 9.1 |
Gunning Fog Index | 11.6 |
Coleman–Liau Index | 9.5 |
SMOG Index | 10.8 |
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex | 9.1 |
Aantal karakters | 8.318 |
Aantal letters | 6.511 |
Aantal zinnen | 74 |
Aantal woorden | 1.513 |
Gemiddeld aantal woorden per zin | 20,45 |
Woorden met meer dan 6 letters | 255 |
Percentage lange woorden | 16.9% |
Totaal lettergrepen | 2.145 |
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord | 1,42 |
Woorden met drie lettergrepen | 128 |
Percentage woorden met drie lettergrepen | 8.5% |