Leestijd voor kinderen: 8 min
Een drijftol en een bal lagen samen in een kast onder meer ander speelgoed. Op zekeren dag zei de drijftol tegen de1 bal: «Willen we maar met elkaar trouwen, daar we toch in dezelfde kast bij elkaar liggen?» Doch de bal, die van marokijn gemaakt was en die even veel verbeelding had als een preutsch meisje, wilde daar geen antwoord op geven.
Den volgenden dag kwam de kleine jongen, aan wien al het speelgoed toebehoorde. Hij verfde den drijftol rood en geel en sloeg er een koperen spijkertje midden in. Dat stond dan al eens heel prachtig, als de tol in de rondte draaide!
«Kijk mij nu eens aan!» zei hij tegen de bal. «Wat zeg je nu wel van me? Willen we nu met elkaar trouwen? We passen net goed bij elkaar: jij springt en ik dans! Een gelukkiger paar dan wij zouden zijn, kan er niet gevonden worden.»
«Zou je dat denken?» vroeg de bal. «Dan weet je zeker niet, dat mijn vader en moeder marokijnleeren pantoffels geweest zijn en dat ik een kurk in mijn lijf heb zitten?»
«Maar ik ben van mahoniehout,» hernam de tol, «en de burgemeester heeft mij zelf gedraaid. Hij houdt er zelf een draaibank op na en heeft heel wat schik in mij gehad.»
«Kan ik daar zeker van zijn?» vroeg de bal.
«Nimmer moge de zweep meer op mij neerkomen, als het niet waar is!» antwoordde de drijftol.
«Je weet je zaak goed te bepleiten,» zei de bal. «Maar toch valt er niet aan een huwelijk tusschen ons te denken; want ik ben al zoo wat half en half met een spreeuw geëngageerd. Telkens als ik in de lucht vlieg, steekt hij den kop uit zijn nest en vraagt: «Wil je met mij trouwen?» En nu heb ik in mijn hart al «ja» gezegd, en dus is het net zoo goed, alsof ik hem het jawoord gegeven had; maar ik beloof je, dat ik je nooit zal vergeten!»
«Nu, dat geeft me ook wat!» zei de drijftol, en na dien tijd spraken zij geen woord meer tegen elkaar.
Na verloop van eenigen tijd werd de bal door den jongen uit de kast genomen. De drijftol zag, hoe zij hoog in de lucht vloog, evenals een vogel; eindelijk kon hij haar in ’t geheel niet meer zien; telkens kwam zij weer terug, maar deed iederen keer een hoogen sprong, als zij op den grond neerkwam, en dit deed zij òf uit blijdschap òf omdat zij een kurk in haar lijf had. Maar den negenden keer bleef de bal weg en kwam niet meer terug; en de jongen zocht er overal naar, maar zij was en bleef weg.
«Ik weet wel, waar zij is!» zei de drijftol met een zucht. «Zij zit in het spreeuwennest en is met den spreeuw getrouwd.»
Hoe meer de drijftol hierover dacht, des te meer raakte hij op de bal verliefd; juist omdat hij haar niet kon krijgen, nam zijn liefde gedurig toe; dat zij een ander tot man genomen had, stak hem wel het meest, en de drijftol danste in de rondte en snorde, maar dacht toch aldoor aan de bal, die in zijn gedachten al mooier en mooier werd.
Zoo verliepen er eenige jaren,—en nu was het een oude liefde.
De drijftol was al niet jong meer! Maar daar werd hij op zekeren dag heelemaal verguld; nog nooit had hij er zoo prachtig uitgezien; hij was nu een vergulde drijftol en sprong, dat hij weer snorde. Ja, dat was de moeite waard, om te zien.
Maar eens sprong hij wat hoog, en — weg was hij!
Men zocht en zocht, tot zelfs in den kelder, maar hij was nergens te vinden.
Waar was hij dan?
Hij was in den vuilnisbak gesprongen, waarin allerlei dingen lagen: koolstronken, aardappelschillen en verrotte bladeren, die uit de goot naar beneden gekomen waren.
«’t Is een mooie plaats, voor mij om te liggen! Het verguldsel zal hier wel gauw van mij afgaan. Ach, onder welk gespuis ben ik aangeland!» Dit zeggende, keek hij naar een koolstronk en toen naar een zonderling, rond ding, dat veel van een rotten appel weghad;—doch het was geen appel, maar de oude bal, die vele jaren in de goot gelegen had en geheel met water doortrokken was.
«Goddank! Daar komt toch iemand, die in rang en stand met mij gelijkstaat en met wien ik eens een woordje kan wisselen!» zei de bal en keek naar den vergulden drijftol. «Ik ben eigenlijk van marokijnleer, ik ben door dameshanden genaaid en heb een kurk in mijn lijf: maar dat zal niemand mij zeker kunnen aanzien. Ik stond op het punt om met een spreeuw te trouwen, maar toen viel ik in de goot, en daarin heb ik vijf jaren gelegen en ben heelemaal met water doortrokken. Geloof mij, dat is een heele tijd voor een jong meisje!»
Maar de drijftol zei niets: hij dacht aan zijn oud lief, en hoe meer hij hoorde, des te duidelijker werd het hem, dat zij het was.
Daar kwam de meid om den vuilnisbak te leegen. De jongen stond er naar te kijken. «Hé! Daar ligt een vergulde tol!» riep zij uit.
En de drijftol kwam weer tot eer en aanzien, maar van de bal hoorde men niets meer. En de drijftol sprak nooit meer over zijn vroegere liefde; want die vergaat wel, als een minnares vijf jaren lang in een goot gelegen heeft en heelemaal met water doortrokken is; ja, men erkent haar niet meer, als men haar in een vuilnisbak ziet liggen.

Informatie voor wetenschappelijke analyse
Kengeta | Waarde |
---|---|
Leesbaarheidsindex door Björnsson | 31 |
Flesch-Reading-Ease Index | 72 |
Flesch–Kincaid Grade-Level | 7.2 |
Gunning Fog Index | 9.9 |
Coleman–Liau Index | 8.9 |
SMOG Index | 10 |
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex | 6.3 |
Aantal karakters | 2.218 |
Aantal letters | 1.682 |
Aantal zinnen | 25 |
Aantal woorden | 401 |
Gemiddeld aantal woorden per zin | 16,04 |
Woorden met meer dan 6 letters | 60 |
Percentage lange woorden | 15% |
Totaal lettergrepen | 562 |
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord | 1,40 |
Woorden met drie lettergrepen | 35 |
Percentage woorden met drie lettergrepen | 8.7% |