Leestijd voor kinderen: 12 min
Het vlas stond in bloei; het had allerliefste, blauwe bloempjes, even teer als de vleugeltjes van een mug, en nog fijner! De zon scheen op het vlas, en de regenwolken begoten het; en dat deed daaraan evenveel goed, als het aan kleine kinderen doet, als zij gewasschen worden en dan een kus van hun moeder krijgen; zij worden daardoor veel schooner, en dat werd het vlas ook.
«De menschen zeggen, dat ik bijzonder goed sta,» zei het vlas, «en dat ik heel lang ben; er zal een prachtig stuk linnen van mij komen. O, hoe gelukkig ben ik toch! Ik ben zeker de gelukkigste van alle wezens. Wat heb ik het goed! En er zal zeker wel wat van mij worden. Wat maakt de zonneschijn blij en wat smaakt de regen goed en wat verfrischt hij! Ik ben overgelukkig, ik ben de allergelukkigste!»
«Ja, ja!» zei een paal van de heining. «Je kent de wereld niet, maar wij wel, want er zitten kwasten in ons,» en daarop maakte hij een jammerlijk geluid:
«Snip, snap, snor,
Basselor,
Uit is het lied!»
«Neen! het is niet uit!» zei het vlas. «Morgen schijnt de zon of doet de regen goed. Ik gevoel, hoe ik groei; ik gevoel, dat ik in bloei sta! Ik ben de allergelukkigste!» Maar op zekeren dag kwamen er menschen; deze pakten het vlas van boven beet en trokken het met den wortel uit; dat deed zeer; het werd in het water gelegd, alsof het verdronken moest worden, en toen kwam het over het vuur, alsof men het wilde braden, dat was ontzettend!
«Men kan het niet altijd goed hebben!» zei het vlas. «Men moet iets ondervinden, dan weet men wat!» Maar het liep slecht af; het vlas werd nat gemaakt en gedroogd, gebraakt en gehekeld, ja, wat wist het, hoe het heette, wat men er al zoo mee deed. Het kwam op het spinnewiel: snor, snor! Nu was het niet mogelijk, zijn gedachten bij elkaar te houden.
«Ik ben buitengewoon gelukkig geweest!» dacht het bij al zijn pijn; «men moet tevreden zijn met het goede, dat men genoten heeft! Tevreden! Tevreden! O!» En dat zei het nog, toen het op het weefgetouw kwam; en zoo werd het een mooi, groot stuk linnen. Al het vlas, tot op den laatsten stengel, ging aan dat ééne stuk op.
«Maar dat is toch zonderling! Dat had ik nooit gedacht! O, wat is het geluk mij toch gunstig! De paal wist werkelijk niet, wat hij bedoelde met zijn:
«Snip, snap, snor,
Basselor!
Het lied is nog volstrekt niet uit! Nu begint het eigenlijk eerst recht! Dat is werkelijk zonderling! Al moge ik ook iets geleden hebben, er is toch ook iets van mij geworden! Ik ben de gelukkigste van alle! Wat ben ik sterk en fijn, wat ben ik wit en lang! Dat is wat anders dan slechts een plant te zijn, al draagt men ook bloemen; men wordt niet verpleegd; en water krijgt men alleen dan, als het regent.
Nu word ik verzorgd en verpleegd, de meid keert mij alle morgens om, en uit den gieter krijg ik iederen avond een regenbad; ja, de domineesvrouw heeft zelfs een lofrede op mij gehouden en gezegd, dat ik het beste stuk uit het kerspel ben. Ik kan niet gelukkiger worden!»
Nu kwam het linnen in huis en toen onder de schaar; o, wat sneed en rukte men er aan, wat stak men er met naalden in! Dat was waarlijk geen plezier; maar van het linnen kwamen twaalf stukken van die soort, welke men niet graag noemt, maar die alle menschen moeten hebben: een geheel dozijn werd daarvan vervaardigd.
«O, kijk eens! Nu ben ik eerst wat gewichtigs geworden. Dat was dus mijn bestemming! Dat is immers een ware zegen! Nu doe ik nut in de wereld, en dat moet men immers, dat is eerst het ware genoegen! Wij zijn twaalf stukken geworden, maar wij zijn toch allemaal een en hetzelfde: wij zijn juist een dozijn! Wat is dat voor een bijzonder geluk!»
Jaren verliepen er, en nu waren zij heelemaal versleten. «Eenmaal moet het immers gedaan zijn,» zei ieder stuk. «Ik zou graag wat langer geduurd hebben, maar men moet niets onmogelijks verlangen!» Nu werden zij in stukken en flarden gescheurd. Zij dachten, dat het nu met hen gedaan was, want zij werden fijngehakt, geweekt en gekookt, ja, zij wisten zelf niet, wat er al zoo met hen gebeurde … en toen werden zij schoon, wit papier.
«Nu, dat is een verrassing, een heerlijke verrassing!» zei het papier. «Nu ben ik fijner dan vroeger, en nu zal ik beschreven worden. Dat is toch een buitengewoon geluk!» En er werden werkelijk de mooiste geschiedenissen en verzen op geschreven. De menschen hoorden, wat er op stond; en dat was wijs en goed, het maakte hen veel wijzer en beter; er lag een groote zegen in de woorden op dit papier.
«Dat is meer, dan ik ooit gedacht had, toen ik nog een klein blauw bloempje op het veld was! Hoe kon het mij in de gedachten komen, dat ik eenmaal vreugde en kennis onder de menschen zou verspreiden? Ik kan het zelf nog niet begrijpen, maar het is toch werkelijk zoo! Onze God weet, dat ik daartoe zelf niets gedaan heb, dan wat ik overeenkomstig mijn zwakke krachten voor mijn bestaan doen moest; en toch brengt Hij mij van de eene vreugde en eer tot de andere.
Telkens wanneer ik denk: «Uit is het lied!» dan ga ik weer tot iets hoogers en beters over. Nu moet ik zeker op reis gaan en de heele wereld rondgezonden worden, opdat alle menschen mij kunnen lezen. Dat kan niet anders zijn! Dat is het waarschijnlijkste! Ik heb kostelijke gedachten, even vele als ik vroeger blauwe bloemen had! Ik ben het gelukkigste schepsel!»
Doch het papier ging niet op reis, maar het ging naar den boekdrukker toe; en daar werd alles, wat er op geschreven stond, om te drukken gezet tot één boek, ja tot vele honderden boeken, want op deze wijze konden oneindig velen er meer nut en genoegen van hebben, dan wanneer het eenige papier, waarop het geschreven stond, de heele wereld had moeten rondgaan en halverwege versleten was.
«Ja, dat is zeker het verstandigste!» dacht het beschreven papier. «Dat is mij niet ingevallen. Ik blijf te huis en word in eere gehouden als een oude grootvader, en dat ben ik immers ook van al deze nieuwe boeken. Nu kan er iets uitgericht worden. Zoo zou ik niet hebben kunnen rondreizen. Op mij heeft diegene neergezien, die het geheel schreef. Ieder woord vloeide regelrecht uit de pen op mij! Ik ben de gelukkigste!»
Daarop werd het papier in een pakje samengebonden en in een ton geworpen, die in het wachthuis stond. «Na volbrachten arbeid is het goed rusten!» zei het papier. «Het is zeer verstandig, dat men zijn gedachten verzamelt en omtrent datgene, wat er in iemand woont, tot nadenken komt. Nu weet ik eerst zoo recht, wat er op mij staat! En zich zelf te kennen, dat is eerst de ware vooruitgang. Wat zal er nu wel met mij gebeuren? Voorwaarts zal het in allen gevalle gaan; het gaat altijd voorwaarts; dat heb ik ondervonden.»
Nu werd op zekeren dag al het papier op den haard gelegd; het zou verbrand worden; want het mocht niet aan den kruidenier verkocht en voor het inpakken van boter en suiker gebruikt worden: zoo zeide men. En al de kinderen in het huis stonden er om heen, want zij mochten graag papier zien branden; dat vlamde prachtig in de hoogte, en later kon men in de asch de vele roode vonken zien, die heen en weer gingen.
De eene na de andere ging uit. Dat noemde men: «De kinderen uit de school zien komen,» en de laatste vonk was de schoolmeester; dikwijls dachten zij, dat deze heengegaan was; maar dan kwam er op hetzelfde oogenblik nog een vonk. «Daar ging de schoolmeester!» zeiden zij. Nu, die weten het wel. Zij hadden maar moeten weten, wie daar ging; wij zullen het te weten komen; maar zij wisten het niet. Al het oude papier, het geheele pakje, werd op het vuur gelegd, en dit ontvlamde al spoedig. «Hu!» zeide het en flikkerde in heldere vlammen op.
Nu, dat was juist niet zeer aangenaam; maar toen het geheel in heldere vlammen stond, sloegen deze zoo in de hoogte, als het vlas nooit zijn kleine, blauwe bloemen had kunnen verheffen, en fonkelden, zooals het witte linnen nooit had kunnen fonkelen. Alle geschrevene letters werden voor een oogenblik rood, en alle woorden en gedachten gingen in vlammen op.
«Nu stijg ik regelrecht naar de zon op!» sprak het in de vlam, en het was, alsof duizenden stemmen dit eenparig zeiden; en de vlammen sloegen door den schoorsteen en er boven uit. En fijner dan de vlammen, onzichtbaar voor het menschelijk oog, zweefden daar kleine wezens, even groot in getal, als er bloemen aan het vlas gezeten hadden.
Zij waren nog lichter dan de vlam, die ze had doen ontstaan; en toen deze uitging en er van het papier slechts de zwarte asch over was, dansten zij nog eenmaal boven deze heen, en waar zij ze aanraakten, daar liepen de roode vonken. «De kinderen kwamen uit de school en de schoolmeester was de laatste!» Dat was een pret, en de kinderen zongen bij de doode asch:
«Snip, snap, snor,
Basselor,
Uit is het lied!»
Maar de kleine onzichtbare wezens zeiden allemaal: «Het lied is nooit uit! Dat is het mooiste van alles. Ik weet het, en daarom ben ik de gelukkigste!» Maar dat konden de kinderen niet hooren of verstaan, en dat behoefden zij ook niet; want kinderen mogen niet alles weten.

Achtergronden
Interpretaties
Tekstanalyse
Het sprookje „Het vlas“ van Hans Christian Andersen is een rijk verhaal dat verschillende fasen van transformatie en groei beschrijft, zowel fysiek als spiritueel, vanuit het perspectief van een groeiende vlasplant. Het vlas begint zijn leven als een vrolijke, zelfvoldane plant, genietend van de zon en regen, in de overtuiging dat het de gelukkigste creatie op aarde is.
Gedurende het verhaal ondergaat het vlas meerdere ingrijpende veranderingen: het wordt uit de grond getrokken, in water gelegd, gedroogd, gebroken, gesponnen tot linnen, gesneden en uiteindelijk tot papier verwerkt. Elke fase brengt pijn en uitdagingen, maar ook een nieuw gevoel van trots en doel, waarop het vlas met acceptatie reageert. Het linnen verwondert zich over zijn nieuwe vormen en functies, zelfs als het uiteindelijk versleten raakt en weer getransformeerd wordt.
Als papier ontvangt het verheven gedachten en gedichten, en het verwondert zich over de mogelijkheid kennis en vreugde te verspreiden. Maar uiteindelijk wordt ook het papier verbrand. Vanuit de as stijgen kleine wezens op, die de fysieke vernietiging overstijgen en symboliseren dat de essentie van het vlas onvergankelijk is. Hun stemmen bevestigen dat het lied van het vlas nooit echt eindigt.
Andersen’s verhaal is een metafoor voor de cyclus van het leven, verandering en wedergeboorte. Het vlas vindt keer op keer nieuw leven en betekenis in verschillende vormen, wat de resonerende boodschap geeft dat hoewel fysieke vormen veranderen en soms eindigen, de essentie en impact van een bestaan blijft voortleven. Deze gedachte moedigt een positief perspectief aan op de processen van verandering en de onvoorspelbare, maar ultiem vervullende, reis van het leven.
„Het Vlas“ is een mooi sprookje van Hans Christian Andersen dat verschillende thema’s en interpretaties kent. Hier zijn enkele interpretaties en thema’s die naar voren komen in dit sprookje:
Levenscyclus en Vergankelijkheid: Het verhaal van het vlas neemt je mee door de verschillende stadia van zijn bestaan, van een bloeiende plant tot een stuk linnen, en uiteindelijk tot papier en dan as. Deze cyclus illustreert hoe materie wordt getransformeerd en hergebruikt, wat een symbolische weergave is van de levenscyclus van wezens en objecten in het universum.
Verandering en Aanpassing: Het vlas ondergaat verschillende drastische veranderingen, en hoewel deze vaak pijnlijk of moeilijk zijn, resulteren ze in iets nieuws en waardevols. Het sprookje kan gezien worden als een metafoor voor het vermogen om te groeien en je aan te passen aan de omstandigheden in het leven, ondanks de moeilijkheden die je onderweg tegenkomt.
Geluk en betekenis: Doorheen het verhaal denkt het vlas telkens weer het toppunt van geluk of betekenis te hebben bereikt, alleen om vervolgens iets nieuws en beters te ervaren. Dit kan wijzen op de menselijke zoektocht naar geluk en betekenis, en hoe deze in de loop van de tijd kan veranderen of evolueren.
Bescheidenheid en dankbaarheid: Het vlas blijft opmerkelijk dankbaar en bescheiden, ongeacht de fase van zijn reis. Het sprookje benadrukt het belang van waardering voor de goede momenten en bescheidenheid in je prestaties en transformaties.
Het grotere geheel en verbondenheid: Het verhaal laat zien hoe elke fase van het vlas (of het leven) een onderdeel is van een groter geheel. Zelfs nadat het vlas is gegaan, blijft zijn invloed voortbestaan in de boeken die worden gedrukt. Dit raakt aan ideeën over hoe individuen bijdragen aan en verbonden zijn met iets veel groters dan zijzelf, zoals cultuur en kennis.
De waarde van verhalen en kennis: Wanneer het vlas verandert in papier en vervolgens boeken, draagt het bij aan de verspreiding van verhalen en kennis, iets wat als zeer waardevol wordt gezien. Dit reflecteert op de rol van literatuur en educatie in het vergroten van wijsheid en inzicht in de samenleving.
Door deze thema’s biedt „Het Vlas“ rijke inzichten over het leven, verandering en de rol die elk individu speelt binnen een groter universum.
„Het vlas“ van Hans Christian Andersen is een verhaal dat de levenscyclus van vlas bekijkt, van plant tot eindproduct, en dat filosofische reflecties over verandering, bestemming en geluk bevat. Laten we een linguïstische analyse doen op basis van verschillende taalkundige aspecten:
Het sprookje bevat fonetische patronen zoals alliteratie en assonantie, vooral in de herhaalde regel „Snip, snap, snor, Basselor. “ Deze klankherhalingen geven een ritmisch effect en dragen bij aan de muzikale kwaliteit van de tekst, waardoor het meer memorabel wordt.
Het verhaal bevat rijke morfologische structuren, met onder andere verkleinwoorden zoals „bloempjes“ en „vleugeltjes“. Dit gebruik van verkleinwoorden geeft een bepaalde tederheid en zachtheid aan de taal, wat typisch is voor sprookjes om een gevoel van onschuld en kinderlijkheid op te roepen.
De zinnen in het sprookje variëren van korte en eenvoudige constructies tot complexere zinnen met meerdere bijzinnen. Bijvoorbeeld, de zin „Ik ben zeker de gelukkigste van alle wezens. Wat heb ik het goed!“ is eenvoudig en reflecteert de naïviteit en tevredenheid van het vlas. Daarentegen bevatten zinnen met opsommingen en beschrijvingen complexere structuren, die de veranderingen en transformaties van het vlas beschrijven.
Andersen maakt gebruik van een rijke woordenschat die zowel concrete als abstracte begrippen omvat. Er is een constante wisselwerking tussen de fysieke beschrijving van het vlas en de metaforische en filosofische reflecties over het leven. Woorden zoals „gelukkige“, „schooner“, en „bestemming“ geven uiting aan de thema’s van geluk en zingeving die door het verhaal vloeien.
Het verhaal is semantisch gelaagd. Aan de oppervlakte is het een verhaal over de transformatie van vlas, maar onderliggend bevinden zich diepere betekenissen over de cycli van leven en creativiteit. De semantische velden van geluk, lijden en transformatie zijn sterk vertegenwoordigd, en de personificatie van het vlas geeft het een menselijke dimensie, waardoor lezers zich kunnen identificeren met zijn beproevingen en triomfen.
Pragmatisch gezien kunnen we de morele lessen en de filosofische vragen als impliciete boodschappen van de tekst zien. Er is een ironisch contrast tussen de verwachtingen van het vlas en de uiteindelijke realiteit, wat de lezer aanzet tot nadenken over de verraderlijke aard van geluk en het onvoorspelbare verloop van het leven.
„Linguïstische analyse van het sprookje ‚Het Vlas'“ onthult een complexe mengeling van fonetische, morfologische, syntactische, lexicale, semantische en pragmatische elementen. Andersen gebruikt simpele taal en structurele technieken om diepgaande filosofische ideeën over leven, bestemming en tevredenheid te verkennen. Het sprookje nodigt lezers uit om na te denken over de eigen cycli van leven en verandering, verpakt in een ogenschijnlijk eenvoudig verhaal.
Informatie voor wetenschappelijke analyse
Kengeta | Waarde |
---|---|
Vertalingen | DE, EN, DA, ES, FR, IT, NL |
Leesbaarheidsindex door Björnsson | 30.2 |
Flesch-Reading-Ease Index | 75.8 |
Flesch–Kincaid Grade-Level | 7 |
Gunning Fog Index | 9.8 |
Coleman–Liau Index | 8.6 |
SMOG Index | 9.6 |
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex | 6.8 |
Aantal karakters | 1.244 |
Aantal letters | 936 |
Aantal zinnen | 13 |
Aantal woorden | 226 |
Gemiddeld aantal woorden per zin | 17,38 |
Woorden met meer dan 6 letters | 29 |
Percentage lange woorden | 12.8% |
Totaal lettergrepen | 303 |
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord | 1,34 |
Woorden met drie lettergrepen | 16 |
Percentage woorden met drie lettergrepen | 7.1% |