Childstories.org
  • 1
  • Alle sprookjes
    van Grimm
  • 2
  • Gesorteerd op
    leestijd
  • 3
  • Perfect voor
    het voorlezen
Hoe er zes door de wereld kwamen
Grimm Märchen

Hoe er zes door de wereld kwamen - Sprookje van de Gebroeders Grimm

Leestijd voor kinderen: 14 min

Er was eens een man, die kon van alles; hij diende toen er oorlog was en heeft zich braaf en dapper gehouden; maar toen de oorlog uit was kreeg hij zijn afscheid en nog drie dubbeltjes teergeld mee op weg. »Wacht eens eventjes,« zei hij: »met mij wordt zoo niet omgegaan; als ik maar de rechte menschen vind, dan zal de koning mij nog al de schatten van het heele rijk moeten uitleveren.« En hij liep kwaad het bosch in. Daar zag hij er een staan die had zes boomen uit den grond getrokken, of ’t korenhalmen waren. »Wil je meetrekken en mijn dienaar zijn?« vroeg de man. »Ja,« zei de andere, maar eerst moet ik mijn moeder dat bosje hout brengen,« en hij nam een van de boomen en wikkelde dien om de vijf anderen, nam het vrachtje op zijn schouder en droeg het weg. Toen kwam hij terug en ging met zijn meester mee. »Wij met zijn beiden zullen wel door de wereld komen!« zei die. Toen zij een tijdje geloopen hadden, zagen zij een jager; die lag op de knieën, had zijn geweer aangelegd en mikte. »Jager, wat ga je schieten?« vroeg de baas. »Twee uur van hier, zit een vlieg op den tak van een eikeboom, die wil ik het linker oog uitschieten. »O, ga maar mee!« zei de soldaat, »als wij drieën bij elkaar zijn, komen wij de heele wereld door!«
De jager was bereid en ging mee; zij kwamen bij zeven windmolens: hun wieken draaiden hard; en toch was er nergens wind, en geen blaadje bewoog. »Ik begrip niet wat die windmolens drijft,« zei de man, »er in geen zuchtje aan de lucht,« en hij ging met zijn dienaren verder.

Toen zij nog twee uur geloopen haden zagen zij er een op een boom zitten, die zijn linker neusgat dicht hield, en hij blies met het andere. »Zeg wat voer jij daar boven uit?« vroeg de man. En hij antwoordde: »twee uur van hier staan zeven windmolens, en die blaas ik een beetje aan, dat ze draaien.« »O, ga met ons mee,« zei de man, »wij met zijn vieren komen de heele wereld door.« De blazer kwam van den boom af en liep mee, en na een poosje zagen zij er een die op één been stond, het andere had hij afgegespt en naast zich gelegd. »Je hebt het je makkelijk gemaakt om uit te rusten!« zei de baas.

»Ik ben een hardlooper,« zei de ander, en om niet te gauw vooruit te komen, heb ik een been afgelegd; want als ik met twee beenen loop, gaat het vlugger dan de vogel vliegt.« »O, ga mee, als wij vijven bij elkaar bleven, komen wij de heele wereld door!« Hij ging mee, en heel gauw kwamen zij er een tegen, die had een hoedje op, dat heelemaal scheef boven zijn ééne oor zat. »Een beetje fatsoenlijk!« zei de baas, »zet je hoed toch wat recht, je ziet er uit als een hansworst!« »Dat durf ik niet te doen,« zei die van het hoedje, »want als ik mijn hoed recht zet, dan komt er een vreeselijke, geweldige vorst en de vogels vallen bevroren en dood uit de lucht.« »O, ga mee,« zei de baas, »met zijn zessen komen wij zeker de heele wereld door!«

Nu ging het zestal door de stad, waar de koning bekend had laten maken, dat wie een wedloop met zijn dochter hield en overwinnaar was, haar gemaal zou worden; maar verloor hij, dan moest zijn hoofd er aan.

De man meldde zich aan, en sprak: »ik wil mijn dienaar voor mij laten loopen.« De koning antwoordde: »dan moet ge voor zijn hoofd ook borg staan, en als hij verliest gaat uw hoofd en het zijne er aan.« Dat werd nu afgesproken en vastgesteld, en de man gespte den hardlooper zijn tweeden been aan en zei: »rep je nu flink en zorg, dat wij overwinnen!« De bepaling was, dat wie het eerst water terugbracht uit een ver gelegen bron, de overwinnaar zoude zijn.

De looper en de prinses kregen nu ieder een kruik en ze begonnen te gelijkertijd te loopen; maar in een oogenblik, toen de prinses nog pas een heel klein eindje weg was, kon de looper al niet meer zien waar de toeschouwers stonden, het was of de wind voorbij suisde. Hij was in heel korten tijd bij de bron, schepte de kruik vol water, en keerde weer om. Maar midden op den terugweg overviel hem de vermoeidheid; hij zette toen de kruik neer, ging liggen en sliep in. Hij had zich met het hoofd op een paardenschedel gelegd, zoodat hij gauw wakker kon worden. Intusschen was de prinses, die ook goed loopen kon, zoo goed als een gewoon mensch het kan, bij de bron aangekomen en liep met haar kruik vol water terug; toen zag zij den looper liggen slapen, en ze had schik en dacht: »de vijand is in mijn hand; zij liet zijn kruik leeg loopen en sprong weg. Nu zou alles verloren zijn geweest, als niet gelukkig, de jager met zijn scherpe oogen, boven op het slot gestaan had, en alles had gezien, »die prinses zal toch ons niet de baas zijn!« zeide hij, en hij laadde zijn geweer, en schoot zóó handig, dat hij den looper den paardenschedel onder het hoofd wegschoot, zonder hem pijn te doen. Toen werd de looper wakker en sprong op; en toen zag hij dat zijn kruik leeg was, en de prinses al een heel eind weg. Doch hij verloor den moed niet, pakte de kruik op, liep weer naar de bron, en schepte opnieuw water, en toen was hij nog tien minuten vóór de prinses weer terug, en hij won haar dus voor zijn meester. »Zie jelui,« zei hij, »nu heb ik pas mijn beenen gebruikt, het vorige kon je geen loopen noemen.«

Maar den koning ergerde het, en zijn dochter nog meer, dat zij met zoo’n gewonen afgedankten soldaat mee zou moeten, en zij beraadslaagden samen, hoe zij van hem en van zijn gezellen zouden afkomen. »Ik weet een middel!« zei de koning eindelijk, »wees maar niet bang, zij zullen niet meer hier terug komen.«

En hij sprak tot hen: »Nu moet jelui samen eerst eens vroolijk zijn en eten en drinken,« en hij bracht hen naar een vertrek, dat had een ijzeren vloer, en de deuren waren van ijzer en de venster met ijzeren staven verzekerd. In dat vertrek stond een tafel, vol met de kostelijkste gerechten. »Ga maar naar binnen,« zei de koning, »en laat het je smaken.« Toen zij nu binnen waren liet hij de deuren afsluiten en grendelen. Hij liet daarna den kok komen, en gaf hem bevel, zóó lang onder den vloer te stoken tot het ijzer gloeiend zou zijn. Dat deed de kok en de zes begonnen het aan tafel flink warm te krijgen. Zij dachten, dat het door het eten kwam; maar toen de hitte al grooter werd, dat zij er uit wilden, en toen deuren en vensters gesloten vonden, begrepen zij, dat de koning kwaad in den zin had, en hen wilde laten stikken.

»Maar dat zal hem niet lukken,« zei die met het hoedje; »ik zal het laten vriezen dat het vuur zich er voor schamen zal, en wegkrimpen.« Hij zette zijn hoedje recht, en plotseling was het met alle hitte gedaan, en de spijzen bevroren in de schotels. Toen er nu een paar uur verloopen waren, dacht de koning, dat ze wel gestikt zouden zijn in de hitte, en hij liet de deur openen en wilde zelf gaan zien. Maar toen de deur open ging, stonden ze daar alle zes paraat, en zeiden, dat zij blij waren, dat zij er uit konden om zich eens te warmen; want door de hevige kou in de kamer, was het eten bevroren in de schotels. Toen ging de koning woedend naar den kok en vroeg waarom hij zijn bevelen niet had gehoorzaamd. Maar de kok antwoordde: »er is gloed genoeg, kijk zelf maar.«

En de koning zag, dat er een geweldig vuur onder de ijzeren kamer brandde, en toen begreep hij, dat hij op deze manier het met de zes niet klaar zou spelen.

Nu begon hij opnieuw te verzinnen, hoe hij de lastige gasten kwijt zou kunnen worden, en hij liet den meester komen en sprak: »wil je goud hebben en dan je aanspraak op mijn dochter opgeven? dan kun je zooveel krijgen als je wilt.« En hij antwoordde: »ja, heer koning, geef mij zooveel als mijn dienaar dragen kan, dan verlang ik uw dochter niet meer.« Dat vond de koning goed, en de andere zei toen verder: »Over veertien dagen zal ik het komen halen.« Nu liet hij alle kleermakers uit het heele rijk bij elkaar komen, die moesten veertien dagen samen zitten naaien aan een zak. En toen die zak klaar was, moest de sterke, die boomen uit kon trekken, de zak op zijn schouders nemen, en er mee naar den koning gaan.

De koning zei: »wat is dat voor een geweldige kerel, die daar die baal linnen op zijn rug draagt zoo hoog als een huis?« en hij kreeg een schrik, want hij dacht: »wat zal die een goud meesleepen!« Hij liet een ton gouds komen; zestien van de sterkste mannen moesten die dragen, maar de sterke pakte hem met één hand, en duwde hem in den zak: »waarom breng jelui niet wat meer tegelijk?« vroeg hij toen, »het bedekt den bodem nauwelijks!« En de koning zag gaandeweg zijn heele schatkist in de zak verdwijnen, en die was toen nog niet half vol. »Breng meer tegelijk!« riep de sterke, »met die beetjes krijg ik hem niet vol!« Toen moesten er nog zeven duizend wagens met goud, uit het geheele rijk bijeen gereden worden, en de sterke schoof ze met de ossen, die er voorgespannen waren er bij, in de zak. »Ik zal maar niet te precies zijn,« zei hij, »en nemen wat komt, dat ik de zak ten minste vol krijg.« Toen dat alles er in was, kon er nog veel meer bij en toen zei hij: »ik zal er maar een eind aan maken; er wordt wel meer een zak toegebonden, al is hij nog niet heelemaal vol.« Hij gooide hem toen over den schouder en ging met zijn gezellen weg.

Toen de koning nu zag, hoe die ééne man al de schatten van het rijk wegdroeg, werd hij toornig, en liet zijn ruiterij opzitten, die moesten de zes nazetten, en den sterke de zak weer afnemen. Twee regimenten hadden hen spoedig ingehaald en riepen hun toe:

»Gij zijt onze gevangenen, leg de zak met goud neer of ge wordt neergesabeld!« »Wat zeg jelui?« riep de blazer: »zijn wij gevangenen? eerder zul jelui allemaal samen in de lucht rond dansen!« en hij hield een neusgat dicht, en blies met het andere naar de twee regimenten; zij stoven uit elkaar, en de lucht in, over alle bergen, ieder een kant uit. Een sergeant riep om genade: »hij had negen wonden, hij was een brave kerel, hij verdiende die schande niet.« Toen hield de blazer eventjes op, zoodat hij zoetjes en zonder verlet neerzakte, en hij sprak tot den sergeant: »nu ga jij naar den koning en je zegt maar dat hij nog meer ruiterij kan sturen, dan zal ik ze allemaal in de lucht blazen.« Toen de koning die boodschap kreeg, zeide hij: »Laat hen gaan, ’t is met hen niet pluis.«

En de zes kwamen met hunne rijkdommen thuis, verdeelden ze, en leefden genoegelijk tot aan hun dood.

LanguagesLearn languages. Double-Tap on one word.Learn languages in context with Childstories.org and Deepl.com.

Informatie voor wetenschappelijke analyse

Kengeta
Waarde
Leesbaarheidsindex door Björnsson25.8
Flesch-Reading-Ease Index75.5
Flesch–Kincaid Grade-Level6.1
Gunning Fog Index8
Coleman–Liau Index8.3
SMOG Index8.6
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex4.6
Aantal karakters1.842
Aantal letters1.438
Aantal zinnen26
Aantal woorden351
Gemiddeld aantal woorden per zin13,50
Woorden met meer dan 6 letters43
Percentage lange woorden12.3%
Totaal lettergrepen488
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord1,39
Woorden met drie lettergrepen23
Percentage woorden met drie lettergrepen6.6%
Vragen, opmerkingen of ervaringsverslagen?

Privacyverklaring.

De beste Sprookjes

Copyright © 2024 -   Over ons | Privacyverklaring |Alle rechten voorbehouden Aangedreven door childstories.org

Keine Internetverbindung


Sie sind nicht mit dem Internet verbunden. Bitte überprüfen Sie Ihre Netzwerkverbindung.


Versuchen Sie Folgendes:


  • 1. Prüfen Sie Ihr Netzwerkkabel, ihren Router oder Ihr Smartphone

  • 2. Aktivieren Sie ihre Mobile Daten -oder WLAN-Verbindung erneut

  • 3. Prüfen Sie das Signal an Ihrem Standort

  • 4. Führen Sie eine Netzwerkdiagnose durch