Leestijd voor kinderen: 13 min
Daar staat in Denemarken een oud slot dat Kronborg heet, het ligt vlak aan de kust van de Sont waar de grote schepen dag aan dag bij honderden voorbijvaren, Engelse, Russische en Pruisische, en ze begroeten het oude slot met kanongebulder: „Boem!“ en met kanongebulder antwoordt het slot: „Boem!,“ want dat is de manier waarop kanonnen „goedendag“ en „dank je wel“ zeggen. In de winter varen er geen schepen, dan is alles, tot de Zweedse kust toe, met ijs bedekt, maar dat ijs is net een grote straatweg, daar waait de Deense vlag en daar waait de Zweedse vlag, en Deense en Zweedse mensen zeggen tot elkaar: „Goedendag“ en „dank je wel“ maar niet met kanonnen, nee, met een vriendelijke handdruk, en de ene haalt wittebrood en krake-lingen bij de ander, want vreemd eten smaakt nu eenmaal het best. Maar het mooiste van alles is toch wel het oude Kronborg, en daaronder zit Holger de Deen in de diepe, duistere kelder waar niemand komt. Van ijzer en staal is zijn kleding, hij steunt zijn hoofd op zijn sterke armen, zijn lange baard hangt over de marmeren tafel, daar aan is hij vastgegroeid. Hij slaapt en droomt, maar in zijn dromen ziet hij alles wat erboven in het Deense land gebeurt. ledere kerstavond komt een engel van God vertellen dat wat hij heeft gedroomd juist is en dat hij gerust weer kan inslapen, want Denemarken wordt nog steeds niet door enig ernstig gevaar bedreigd! Maar als dat gebeurt, ja, dan zal de oude Holger oprijzen en de tafel zal splijten wanneer hij zijn baard losrukt. Dan komt hij te voorschijn en hij slaat er zó hard op, dat het in alle landen gehoord wordt.
Een oude grootvader zat dit alles over Holger de Deen aan zijn kleinzoontje te vertellen, en de kleine jongen wist dat wat grootvader zei ook waar was. En terwijl de oude zat te vertellen was hij bezig te snijden aan een groot houten beeld, dat Holger de Deen moest voorstellen en de voorsteven van een schip sieren, want de oude grootvader was beeldsnijder – dat is iemand die voor scheepsgaljoenen beelden kerft die de naam van het schip voorstellen – en nu had hij Holger de Deen gesneden die daar, slank en trots, stond met zijn lange baard en in zijn ene hand het brede slagzwaard hield, maar de andere steunde op het Deense wapenschild.
En de oude grootvader vertelde zoveel over merkwaardige Deense mannen en vrou-wen, dat het kleinzoontje tenslotte geloofde dat hij nu net zoveel wist als Holger de Deen kon weten, die er alleen maar van droomde; en toen de jongen naar bed was lag hij zo aan alles te denken, dat hij zijn kin stijf tegen het beddegoed aan drukte en meende dat hij een lange baard had die eraan vastgegroeid was.
Maar de oude grootvader bleef aan zijn werk en sneed aan het laatste deel ervan, dat was het Deense wapenschild; en nu was hij klaar en keek naar wat hij had gemaakt en dacht aan alles wat hij had gelezen en gehoord en wat hij die avond aan de jongen had verteld. En hij knikte en veegde zijn bril af, en zette hem weer op en zei: „Ja, zo lang ik leef komt Holger zeker niet, maar die jongen daar in bed zal hem misschien te zien krijgen en erbij zijn wanneer het er werkelijk op aankomt!“ En de oude grootvader knikte en hoe meer hij naar zijn Holger keek, des te duidelijker werd het hem dat het een mooi beeld was dat hij gemaakt had; hij vond dat er lijn en kleur in kwam, dat het harnas blonk als ijzer en staal; de harten in het Deense wapen werden roder en roder en de leeuwen maakten sprongen met hun gouden kroon op het hoofd.
„Dat is toch het mooiste wapen dat er op de wereld bestaat!“ zei de oude. „De leeuwen beelden kracht uit en de harten zachtheid en liefde!“ Hij keek naar de bo-venste leeuw en dacht aan koning Knud, die het machtige Engeland aan de Deense koningskroon had verbonden, en hij keek naar de andere leeuw en dacht aan Wal-demar, die Denemarken tot een eenheid had gemaakt en de Wendische landen had onderworpen; hij keek naar de derde leeuw, en dacht aan Margaretha die Denemarken, Zweden en Noorwegen had verenigd; maar toen hij naar de rode harten keek glansden die nog sterker dan tevoren, ze werden vlammen die zich bewogen, en zijn gedachten volgden iedere vlam.
De eerste vlam leidde hem binnen in een nauwe, donkere gevangenis; daar zat een gevangene, een schone vrouw, de dochter van Christiaan de Vierde, Eleonora Ulfeld, en de vlam hechtte zich als een roos op haar borst, bloeiend werd ze één met haar hart, zij, die de beste en edelste van alle Deense vrouwen is geweest.
„Ja, dat is een van de harten van het Deense wapen!“ zei de oude grootvader.
En zijn gedachten volgden de tweede vlam, die hem leidde naar buiten op zee, waar de kanonnen bulderden, waar de schepen in rook lagen gehuld; en de vlam hechtte zich als een ordeteken op Hvitfeldts borst, op het ogenblik dat hij, om de vloot te bevrijden, met schip en al in de lucht vloog.
En de derde vlam leidde hem naar Groenlands schamele hutten, waar de predikant Hans Egede met liefde werkte in woord en daad; de vlam was een ster op zijn borst, een hart voor het Deense wapen.
En de gedachten van de oude grootvader vlogen vóór de flikkerende vlam uit, want zij wisten waar de vlam heen wilde. In een armoedige boerenkamer stond Frederik de Zesde en schreef zijn naam met krijt op de balk; de vlam beefde op zijn borst, beefde in zijn hart: in het boerenvertrek werd zijn hart een hart in het Deense wapen. En de oude grootvader droogde zijn ogen, want hij had koning Frederik met zijn zilverwit haar en zijn eerlijke, blauwe ogen gekend en hem zijn leven gewijd, en hij vouwde zijn handen en keek stil voor zich uit. Toen kwam de schoondochter van de oude groot-vader en zei dat het laat was, nu moest hij gaan rusten, en dat het avondmaal op tafel stond.
„Wat is dat prachtig, wat je daar gemaakt hebt, grootvader!“ zei ze. „Holger en ons oude wapen! Het is net alsof ik dat gezicht eerder gezien heb!“
„Nee, dat heb je niet!“ zei de oude grootvader, „maar ik heb ‚t gezien en ik heb geprobeerd ‚t in hout te snijden, zó als ik ‚t nu in mijn herinnering vóór me zie. Dat was toen de Engelsen op de rede lagen, de tweede april, toen wij toonden dat we echte, ouwe Denen waren! Op de „Denemarken“ waar ik diende, bij ‚t eskader van Steen Bille, had ik een man aan mijn zij; ‚t was of de kogels bang voor hem waren! Vrolijk zong hij allerlei oude versjes en hij schoot en vocht alsof hij meer was dan een mens. Ik herinner me nu zijn gezicht, maar waar hij vandaan kwam, waar hij heen ging, dat weet ik niet, en dat weet niemand. Ik heb dikwijls gedacht dat ‚t de oude Holger zelf was, die van Kronborg was komen aanzwemmen om ons in ‚t gevaar te helpen. Daaraan dacht ik en daar staat hij nu!“
En het beeld wierp zijn grote schaduw helemaal tot boven aan de muur, zelfs nog iets op de zoldering. Het leek alsof het werkelijk Holger zelf was die daarachter stond, want de schaduw bewoog, maar dat kon ook wel omdat de kaars niet rustig brandde. En de schoondochter kuste de oude grootvader en leidde hem naar de grote leunstoel voor de tafel. En zij en haar man, die de zoon van van de oude grootvader was en de vader van de kleine jongen in bed, zaten aan hun avondmaal en de oude grootvader vertelde van Deense leeuwen en Deense harten, van kracht en zachtheid, en heel duidelijk verklaarde hij dat er nog een kracht was, behalve de kracht van het zwaard. Hij wees naar het rekje waar de oude boeken lagen, waar de verzamelde blijspelen van Holberg lagen, die zo dikwijls waren gelezen omdat ze zo vermakelijk waren; zijn figuren leken wel o_ude bekenden.
„Kijk, hij heeft óók de kunst van beeldhouwen verstaan!“ zei de oude grootvader, „hij heeft van zijn medemensen ‚t dwaze en hoekige afgehouwen, zoveel hij kon!“ En de oude grootvader knikte naar de spiegel waar de almanak stond met de „Ronde Toren“ en toen zei hij: „Tyge Brahe, dat was ook iemand die ‚t zwaard gebruikte; niet om op vlees en been te hakken maar om een betere weg te banen tussen alle sterren van de hemel! En dan die man wiens vader mijn beroep uitoefende, de zoon van de oude beeldsnijder die wij zelf in ons midden gezien hebben, de man met ‚t witte haar en de sterke schouders, hij wiens naam over de hele wereld genoemd wordt! Hij kon beeldhouwen, ik kan alleen maar snijwerk maken. Maar toch, Holger kan ‚t nog best zover brengen dat men overal in de wereld hoort van Deense kracht. Willen we op Bertels heil drinken?“
Maar het jongetje in bed zag duidelijk het oude Kronborg met de Sont en de echte Holger, die daar in de diepte zat met zijn baard vastgegroeid aan de marmeren tafel en droomde van alles wat daarboven geschiedde. Holger droomde ook van het kleine, armoedige kamertje waar de beeldsnijder zat, hij hoorde alles wat er werd verteld en knikte in zijn droom, en zei: „Ja, denk maar aan mij, Denen! Vergeefome niet! Ik kom in tijd van nood!“
En buiten het slot was het heldere dag en de wind droeg de klank van hoornmuziek van de overzijde van het water. De schepen voeren voorbij en groetten: „Boem, boem!“ en van het slot klonk het antwoord: „Boem, boem!“ Maar Holger werd niet wakker, hoe hard ze ook schoten, want het was alleen maar: „Goedendag!“ – „Dank je wel!“ Er moet anders geschoten worden wil hij wakker worden; maar ééns zal hij wakker worden, want er zit pit in Holger de Deen!
Informatie voor wetenschappelijke analyse
Kengeta | Waarde |
---|---|
Vertalingen | DE, EN, DA, ES, NL |
Leesbaarheidsindex door Björnsson | 41.8 |
Flesch-Reading-Ease Index | 61.2 |
Flesch–Kincaid Grade-Level | 11.4 |
Gunning Fog Index | 13.8 |
Coleman–Liau Index | 9.6 |
SMOG Index | 12 |
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex | 12 |
Aantal karakters | 9.235 |
Aantal letters | 7.267 |
Aantal zinnen | 63 |
Aantal woorden | 1.685 |
Gemiddeld aantal woorden per zin | 26,75 |
Woorden met meer dan 6 letters | 254 |
Percentage lange woorden | 15.1% |
Totaal lettergrepen | 2.359 |
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord | 1,40 |
Woorden met drie lettergrepen | 148 |
Percentage woorden met drie lettergrepen | 8.8% |