Leestijd voor kinderen: 12 min
Er was eens een koning, en hij had een dochter. Zij was zeldzaam mooi, maar ook zo trots en overmoedig, dat er geen vrijer goed genoeg was. De één na de ander wees ze af, en bovendien bespotte ze hen nog. Eens liet de koning een groot feest aanrichten, en nodigde daartoe van nabij en van verre de jonge mannen uit, die nu wilden trouwen. Ze werden allen op een rij geplaatst, naar rang en stand. Eerst de koningen, dan de hertogen, de vorsten, graven en baronnen, tenslotte de edellieden. Nu werd de prinses langs de rijen geleid; maar er was niemand op wie ze niet wat aan te merken had.

De één was te dik: „een Wijnvat!“ zei ze. De ander te lang! „Slank en lang heeft geen gang,“ zei ze. De derde was te kort: „Dik en kort, moet maar vort,“ zei ze. De vierde te bleek: „De bleke dood!“ zei ze. De vijfde te rood: „Kalkoen!“ zei ze. De zesde was niet recht genoeg: „groen hout dat achter de oven gedroogd is!“ En zo had ze op ieder wat aan te merken, maar vooral koos ze als mikpunt een goede koning, die een enigszins spitse kin had. „Kijk,“ riep ze lachend, „die heeft een kin als de snavel van een merel, en sedertdien heette de koning Merelbaard. Maar toen de oude koning zag, dat zijn dochter niets anders deed dan de mensen uitlachen, werd hij boos. En hij zwoer een dure eed, dat ze de eerste de beste bedelaar tot man zou krijgen, die aan de deur kwam.
Een paar dagen later was er een muzikant die op ‚t slotplein begon te zingen, om een kleine aalmoes te krijgen. Toen de koning dat hoorde, zei hij: „Laat hem maar boven komen.“ Daar trad de speelman binnen, met zijn vieze lompen aan, om een milde gave. Toen zei de koning: „Uw zingen beviel mij heel goed, ja, zo goed, dat ik u mijn dochter tot vrouw zal geven.“ De prinses schrok. Maar de koning zei: „Ik heb een eed gezworen je te geven aan de eerste de beste bedelaar, en die eed zal ik houden.“ Daar hielp geen praten tegen; ze haalden de dominee, en ze moest meteen met de muzikant trouwen. Toen dat alles gebeurd was, zei de koning: „Het past nu niet, dat je nog als een bedelvrouw hier in ‚t paleis blijft; trek nu maar weg met je man.“
De bedelaar leidde haar aan de hand naar buiten, en ze moest te voet met hem gaan. Ze kwamen bij een groot bos; toen vroeg ze:
„Ach, aan wie behoort dat mooie bos?“

„Dat is van koning Merelbaard,
Had hem gehuwd, het was van u!“
„Ik arme jonkvrouw fijnbesnaard
Was ik gehuwd met Merelbaard!“
Toen kwamen ze bij een weiland. En ze vroeg weer:
„Ach, aan wie behoort die groene wei?“
„Die is van koning Merelbaard:
Had hem gehuwd, zij was van u!“
„Ik arme jonkvrouw fijnbesnaard
Was ik gehuwd met Merelbaard!“
Daarna trokken ze door een grote stad. Toen vroeg ze weer:
„Aan wie behoort die grote, mooie stad?“
„Die is van koning Merelbaard:
Had hem gehuwd, zij was van u!“
„Ik arme jonkvrouw fijnbesnaard,
Was ik gehuwd met Merelbaard!“
„Dat vind ik vervelend,“ zei de bedelaar, „datje aldoor iemand anders tot man wilt hebben: ben ik soms niet goed genoeg?“ Ten slotte bereikten ze een heel klein huisje. Toen zei ze:
„Wat is dat voor een hutje klein,
Van wie kan dit armzalig huisje zijn?“
De bedelaar antwoordde: „Dit is mijn huis en ook jouw huis, het huisje van ons beiden waarin we samen wonen.“ Ze moest bukken om door het lage deurtje te gaan. „Waar zijn de bedienden?“ vroeg de prinses. „Wat bedienden!“ antwoordde de bedelaar, „je moet zelf maar doen, wat je gedaan wilt hebben! Maak meteen vuur aan en zet water op, zodat je gauw wat eten kookt, want ik ben flink moe.“ Maar de prinses kon geen vuur aanmaken en geen eten koken, en de bedelaar moest zelf helpen, als er nog wat van terecht moest komen. Toen ze ‚t magere maal hadden gegeten, gingen ze naar bed, maar vroeg in de morgen haalde hij er haar uit, want ze moest ‚t huis in orde maken. Een paar dagen leefden ze zo op deze manier zo goed en zo kwaad als het ging en aten hun hele voorraad op. Toen zei de man: „Vrouw, dat gaat zo niet, alleen maar opeten en niets verdienen; jij moet maar manden gaan vlechten.“ Hij ging uit en sneed wilgentenen en bracht haar die thuis; ze trachtte te vlechten; maar de harde staken maakten haar tere handen vol wonden. „Ik zie wel dat dat niet gaat,“ zei de man, „probeer dan maar te spinnen, misschien gaat dat beter.“

Ze ging zitten en poogde te spinnen, maar de harde draad sneed haar zo in haar tere huid, dat ‚t bloed erlangs drupte. „Zie je,“ zei de man, „voor geen enkele arbeid deug je, ik ben slecht uit met jou. Wat ik nu wil proberen is, een handeltje in potten en pannen op te zetten, ga dan naar de markt en verkoop ze.“ – „Ach,“ dacht ze, „als dan op de markt mensen komen uit ‚t land van vader, en ze zouden me daar zien zitten en potten en pannen verkopen, wat zullen ze me dan voor de gek houden!“ Maar er hielp niets aan, ze moest zich wel schikken, wilde ze niet van honger omkomen. De eerste keer ging het heel goed, want de mensen kochten graag van zo’n knappe vrouw, en ze betaalden haar wat ze vroeg, ja sommigen gaven haar geld en lieten haar de waren houden. Van die verdiensten leefden ze zo lang het duurde, en de man kocht weer een grote hoeveelheid nieuwe potten in. Daar ging ze mee op de hoek van de markt zitten, stalde het rond zich uit en bood ze te koop aan. Opeens kwam er een dronken huzaar over de markt jagen, hij reed juist door haar potten en alles sprong in duizend scherven. Ze begon te schreien en wist van angst niet, wat ze moest beginnen. „O, wat zal er nu gebeuren!“ riep ze, „en wat zal mijn man zeggen!“ Ze liep naar huis en vertelde hem het ongeluk. „Wie gaat er nu ook op de hoek van de markt zitten met breekbare waar!“ zei de man. „Huil nu maar niet, ik zie wel datje voor geen enkel werk geschikt bent. Nu ben ik in ‚t slot van onze koning geweest en ik heb gevraagd of ze geen keukenmeisje konden gebruiken, en ze hebben beloofd dat ze je nemen zouden: vrije kost.“

Nu werd de prinses keukenmeid, moest doen wat de kok zei en het vuilste werk doen. In allebei haar zakken stopte ze een potje, waar ze alles in deed wat ze aan restjes kon verzamelen; en dat was hun voedsel. Toen gebeurde het, dat de bruiloft van de oudste prins gevierd zou worden; het arme mens liep naar boven om van achter de zaaldeur een kijkje te nemen. Toen de lichten waren ontstoken en de gasten, de één nog fraaier uitgedost dan de ander, binnenkwamen, en alles vol pracht en heerlijkheid was, dacht zij bedroefd aan haar lot en verwenste haar trots en haar overmoed, die haar ten val hadden gebracht en oorzaak waren van haar bittere armoe. Van de heerlijke gerechten die in- en uitgedragen werden, wierpen de lakeien haar soms resten toe, ze deed de brokken in de voorraadpotjes in haar schort en wilde dat stil naar huis meenemen. Opeens was daar de zoon van de koning, hij was gekleed in zijde en fluweel en had een gouden keten om de hals. Toen hij de schone vrouw aan de deur zag staan, greep hij haar hand en vroeg haar ten dans, en ze schrok, want ze zag opeens dat het koning Merelbaard was, die naar haar hand gedongen had en die zij met een spotnaam had afgescheept. Zij weigerde, maar haar tegenstreven gaf niets, hij trok haar in de zaal, daar scheurde de band, waarmee ze de potjes bevestigd had en ze rolden de zaal in en de soep en de brokken bemorsten de vloer. Toen dé mensen dat zagen ontstond er een algemeen gelach en gehoon; en ze was zo beschaamd, dat ze zich liever duizend mijl onder de grond had gewenst. Ze vloog naar de deur en wilde ontsnappen, maar nog op de trap haalde iemand haar in en hij bracht haar weer naar de zaal, en toen ze hem aankeek, was het weer koning Merelbaard. Hij zei vriendelijk tegen haar: „Wees niet bang; ik en de bedelaar die met u in ‚t armoedig hutje gewoond heeft, zijn één en dezelfde persoon, ter wille van jou heb ik me zo verkleed en de huzaar die je potjes en pannetjes in gruzelementen reed, dat was ik ook. Dat alles is gebeurd om je hoogmoed te breken, waarmee je mij bespot had.“ Toen begon ze bitter te schreien en zei: „Groot onrecht heb ik tegen je gedaan en ik ben ‚t niet waard, je vrouw te zijn.“ Maar hij zei: „Troost je, de boze dagen zijn nu voorbij; nu gaan we onze bruiloft vieren.“ Daar kwamen de kamerjuffers aan en kleedden haar in de prachtigste gewaden, en haar vader kwam, en het hele hof en ze wensten haar geluk met haar huwelijk, en met koning Merelbaard, en dat begon nu pas. Ik wou dat jij en ik er ook bij geweest waren.

Achtergronden
Interpretaties
Tekstanalyse
„Koning Merelbaard“ is een van de klassieke sprookjes van de Gebroeders Grimm. Het verhaal draait om een trotse en verwaande prinses die geen enkele vrijer goed genoeg vindt. Ze wijst hen allemaal af en bespot ze om hun uiterlijk en andere eigenschappen. Haar gedrag maakt haar vader, de koning, zo boos dat hij zweert haar uit te huwelijken aan de eerste bedelaar die aan de deur komt.
Wanneer een arme muzikant op het kasteel verschijnt, houdt de koning zijn eed en geeft hij zijn dochter aan de muzikant. De prinses wordt gedwongen haar leven van rijkdom op te geven en in armoede te leven met de muzikant. Gedurende deze tijd leert ze nederigheid en waardeert ze het harde werk dat komt kijken bij het dagelijks leven. Uiteindelijk blijkt dat de muzikant niemand minder is dan koning Merelbaard zelf—dezelfde koning die ze eerder had bespot. Door deze ervaring wordt de prinses een beter en bescheidener persoon, en ze vieren hun bruiloft in vreugde nu ze haar les heeft geleerd.
Het verhaal heeft een sterke moraal over de gevaren van trots en vooroordeel, en benadrukt het belang van nederigheid en zelfreflectie. Het is een tijdloos sprookje dat, net als veel andere Grimm-verhalen, zowel vermakelijk als leerzaam is.
Het verhaal van „Koning Merelbaard“ door de Gebroeders Grimm, ook wel bekend als „Rumpelstiltskin,“ biedt verschillende interpretatiemogelijkheden. Hier zijn enkele thema’s en lessen die vaak worden besproken in de context van dit sprookje:
Hoogmoed komt voor de val: De prinses in het verhaal is buitengewoon trots en hoogmoedig. Ze bespot alle huwelijkskandidaten die haar vader uitnodigt, inclusief Koning Merelbaard. Haar spot en arrogantie leiden uiteindelijk tot haar verarming en vernedering, wat laat zien dat trots en hoogmoed destructieve eigenschappen kunnen zijn.
Deugdzaamheid en nederigheid: Het verhaal benadrukt het belang van deugdzaamheid en nederigheid. De prinses leert door haar ervaringen de waarde van deze eigenschappen. Door te leven als een keukenmeid en te leren omgaan met moeilijkheden, ontwikkelt ze een betere houding ten opzichte van anderen en haar leven.
Transformatie en groei: De prinses ondergaat een belangrijke persoonlijke transformatie. Door haar nieuwe levensomstandigheden leert ze zich aan te passen en haar trotse aard af te leggen. Dit toont aan dat zelfs de meest koppige personen kunnen groeien en veranderen door hun ervaringen.
Vergeving en verzoening: Aan het einde van het verhaal vergeeft Koning Merelbaard de prinses voor haar vroegere gedrag. Dit aspect van vergeving en verzoening laat zien dat liefde en begrip uiteindelijk sterker kunnen zijn dan wrok en trots.
Sociale status en identiteit: Het verhaal verkent ook de thema’s van sociale status en identiteit. De prinses moet leren leven als een arm persoon en beseft dat haar identiteit niet louter voortkomt uit haar adellijke afkomst, maar ook uit haar daden en karakter.
Deze interpretaties kunnen helpen bij het begrijpen van de complexe morele en sociale lessen die in het sprookje „Koning Merelbaard“ zijn vervat, en waarom het verhaal door de jaren heen zo’n populaire moraalles is gebleven.
De linguïstische analyse van het sprookje „Koning Merelbaard“ van de Gebroeders Grimm kan vanuit verschillende perspectieven worden benaderd.
Morfologie en Woordenschat
Archaïsche Taal: Het sprookje bevat archaïsche en formele taalgebruik, zoals „gezworen“ en „gunnen“. Dit is kenmerkend voor sprookjes, die vaak een ouderwetse stijl hebben om een tijdloze sfeer te creëren.
Rijm en Ritme: Er zijn rijmende zinnen zoals „een Wijnvat“ en „daar zong die“. Dit zorgt voor een ritmische structuur en maakt het sprookje gemakkelijker te onthouden en te vertellen.
Naamgeving: Namen zoals „Koning Merelbaard“ zijn symbolisch en beschrijvend, wat typisch is in sprookjes om karaktereigenschappen of uiterlijkheden in een eenvoudige term samen te vatten.
Syntaxis
Complexiteit van Zinnen: Er is een mix van lange complexe zinnen en korte dialogen. Lange zinnen worden vaak gebruikt voor beschrijvingen en acties, terwijl korte zinnen de dialogen domineren.
Inversie: De tekst maakt gebruik van inversies, zoals te zien in „Dat vind ik vervelend,“ waar normaal de volgorde zou zijn „Ik vind dat vervelend. “
Pragmatiek en Stijl
Moraliteit: Zoals vele sprookjes bevat dit verhaal een moraliserend element, waarbij trots en hoogmoed worden afgestraft en bescheidenheid wordt beloond.
Indirecte Rede: Veel van de tekst wordt in directe rede gepresenteerd, wat levendigheid en betrokkenheid creëert.
Herhaling: De herhaling van situaties, zoals de bezoeken aan de eigendommen van „Koning Merelbaard,“ accentueren de les die de prinses moet leren.
Semantiek
Symboliek: De fysieke reizen en ontmoetingen symboliseren de innerlijke reis van de prinses van trots naar nederigheid.
Metaforen en Beeldspraak: Beschrijvende metaforen, zoals „kin als de snavel van een merel“, worden gebruikt om personages in een enkel beeld karakteriseren.
Discours en Vertelstructuur
Chronologisch Verloop: Het verhaal volgt een lineaire en chronologische structuur vanaf de trots van de prinses tot haar uiteindelijke besef en wederopstanding.
Vertellersperspectief: De verteller is alwetend, wat gebruikelijk is in sprookjes. Dit type verteller biedt inzicht in de gedachten en motieven van alle personages.
In deze linguïstische analyse wordt duidelijk dat de Gebroeders Grimm in „Koning Merelbaard“ gebruik maken van diverse middel om een meeslepend en leerzaam verhaal te vertellen, dat diepgeworteld is in culturele traditie. De combinatie van oude taal, symboliek en herhalende structuren helpt om de boodschap effectief over te brengen en het sprookje zijn tijdloze kwaliteit te geven.
Informatie voor wetenschappelijke analyse
Kengeta | Waarde |
---|---|
Aantal | KHM 52 |
Aarne-Thompson-Uther-Index | ATU Typ 900 |
Vertalingen | DE, EN, DA, ES, PT, FI, HU, IT, JA, NL, PL, RO, RU, TR, VI, ZH |
Leesbaarheidsindex door Björnsson | 28.9 |
Flesch-Reading-Ease Index | 75.4 |
Flesch–Kincaid Grade-Level | 6.8 |
Gunning Fog Index | 8.9 |
Coleman–Liau Index | 8.2 |
SMOG Index | 9.2 |
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex | 6 |
Aantal karakters | 8.446 |
Aantal letters | 6.436 |
Aantal zinnen | 96 |
Aantal woorden | 1.580 |
Gemiddeld aantal woorden per zin | 16,46 |
Woorden met meer dan 6 letters | 196 |
Percentage lange woorden | 12.4% |
Totaal lettergrepen | 2.143 |
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord | 1,36 |
Woorden met drie lettergrepen | 102 |
Percentage woorden met drie lettergrepen | 6.5% |