Leestijd voor kinderen: 8 min
Er was eens een houtvester. Hij ging op jacht in het bos, en toen hij in het bos kwam, hoorde hij schreien als van een klein kind. Hij speurde waar het geschrei vandaan kwam, en eindelijk kwam hij bij een hoge boom, en daarin zat een kindje. De moeder was met het kind ingeslapen aan de voet van de boom; een roofvogel had het kind in haar schoot in ‚t oog gekregen, toen was hij erheen gevlogen, had het met zijn snavel opgepakt en bovenin een hoge boom gezet.
De houtvester klom nu de boom in, haalde ‚t kindje naar beneden en dacht: „Je moest de kleine mee naar huis nemen en samen met Leentje opvoeden.“ Dus bracht hij het thuis, en de twee kinderen groeiden samen op. Het kind dat in de boom gevonden was, noemden ze Vondevogel. Vondevogel en Leentje hielden veel van elkaar, zoveel, dat, als de één de ander niet zag, zij verdriet hadden.
Maar de houtvester had een oude keukenmeid. Op een avond nam ze twee emmers en begon water te putten. Dat deed ze niet eens, maar heel veel maal. Leentje zag dat en zei: „Zeg, oude Sanne, waarvoor haal je zoveel water?“ – „Als je ‚t aan geen mens zegt, dan wil ik het je wel vertellen.“ Toen zei Leentje: „nee“ ze zou ‚t geen mens zeggen – en toen zei de keukenmeid: „Morgenvroeg, als de houtvester weer gaat jagen, dan kook ik al dat water; en als het ziedend is in de pan, dan gooi ik daar Vondevogel in en ga d’r koken!“ De volgende morgen, heel in de vroegte, stond de houtvester op en ging op jacht, toen hij weg was, lagen de kinderen nog in bed. Toen sprak Leentje tot Vondevogel: „Als je mij niet alleen laat, dan laat ik jou ook niet alleen.“ En Vondevogel zei: „Nooit ofte nimmer.“ Toen zei Leentje: „Ik wou alleen maar zeggen – oude Sanne sleepte gisteravond zoveel emmers water naar huis – toen vroeg ik, waarvoor ze dat deed – toen zei ze, als ik ‚t geen mens zeggen zou dan zou ze ‚t mij wel zeggen – ik zei: ik zal ‚t zeker aan niemand zeggen – toen zei ze: morgenvroeg, als vader ging jagen, dan wou ze een pan vol water koken, en jou er instoppen en jou koken! Laten we gauw opstaan, ons aankleden en samen weggaan.“ Dus stonden de twee kinderen op, kleedden zich snel aan en liepen weg. Toen het water ziedend aan ‚t koken was, ging de keukenmeid naar de slaapkamer, wou Vondevogel halen en in de pan doen. Maar toen ze de kamer binnenkwam, toen waren allebei de kinderen weg; toen werd ze verschrikkelijk bang en ze prevelde in zichzelf: „Wat moet ik nu zeggen als de baas thuiskomt, en ziet dat de kinderen allebei weg zijn? Gauw ze achterna, ze weer terughalen!“
De keukenmeid zond hun drie knechts achterna, die moesten lopen wat ze lopen konden en de kinderen inhalen. Maar de kinderen zaten aan de rand van het bos, en toen ze de drie knechts van verre zagen aankomen, zei Leentje tegen Vondevogel: „Als je mij niet alleen laat, dan laat ik jou ook niet alleen.“ En Vondevogel zei: „Nooit ofte nimmer!“ Toen zei Leentje: „Verander jij je dan in een rozestruik en ik in ‚t roosje.“ Dus toen de drie knechts aan de rand van het bos kwamen, toen was er niets dan een rozestruik met een enkel roosje eraan; en de kinderen waren nergens te zien. De knechts zeiden dus: „Dat is niks gedaan,“ en gingen weer naar huis. Ze zeiden tegen de keukenmeid: er was nergens iets te zien geweest, alleen de bosrand en ’n rozestruik met ’n roosje. Toen riep de keukenmeid woedend: „Ezelsveulens dat jullie zijn, je had die rozestruik in stukken moeten snijden en ‚t roosje afplukken en thuisbrengen; ga het maar gauw halen en doe het dadelijk!“ Ze moesten dus nog eens op pad en weer zoeken. Maar de kinderen zagen hen uit de verte al aankomen en Leentje zei: „Vondevogel, je laat me niet alleen, dan verlaat ik je ook niet.“ Vondevogel zei: „Nooit ofte nimmer!“ En Leentje weer: „Verander jij je dan in een kerk en ik in de kroon die er hangt.“ Toen dus de drie knechts weer terugkwamen, was er niets dan een kerk met een luchter. Ze zeiden dus tegen elkaar: „Het is niets gedaan. Laten we maar weer naar huis gaan.“ Ze kwamen weer terug en de keukenmeid vroeg: „Hebben jullie nu alweer niets gevonden?“ – „Nee,“ zeiden ze; ze hadden alleen een kerk gezien en daar was een kroon in geweest. „Dwazen,“ riep de keukenmeid, had dan de kerk afgebroken en de kroon mee naar huis genomen!“ En daarom ging zij er nu zelf op af, en ging met de drie knechts de kinderen na. Maar de kinderen zagen de drie knechts van verre naderen en de keukenmeid schommelde er achteraan. Toen zei Leentje: „Vondevogel, laat je me niet alleen, dan laat ik jou ook niet alleen.“ Toen sprak Vondevogel: „Nooit ofte nimmer.“ Leentje zei: „Word jij dan een vijver, dan ben ik de eend die erin zwemt.“ Maar nu kwam de keukenmeid erbij, en toen ze de vijver zag, ging ze ervoor liggen en wilde hem helemaal opdrinken. Maar de eend kwam dadelijk aangezwommen, pakte haar met z’n snavel bij haar haar en trok ze ‚t water in: zo is de oude heks verdronken. De kinderen gingen samen naar huis en waren uitgelaten blij, en als ze niet gestorven zijn, leven ze nog.

Achtergronden
Interpretaties
Tekstanalyse
„Vondevogel“ is een sprookje van de Gebroeders Grimm waarin thema’s zoals loyaliteit, vriendschap en de strijd tegen het kwaad een centrale rol spelen. Het verhaal begint met een houtvester die in het bos een kind vindt dat door een roofvogel in een boom is geplaatst. De houtvester besluit het kind mee naar huis te nemen en groot te brengen samen met zijn dochter Leentje. Het gevonden kind krijgt de naam Vondevogel.
Vondevogel en Leentje ontwikkelen een sterke band en hechten zich erg aan elkaar. Hun geluk wordt echter bedreigd door de plannen van een kwaadaardige keukenmeid die van plan is Vondevogel te koken. Leentje komt achter het plan en samen besluiten de kinderen weg te lopen om aan de keukenmeid te ontsnappen.
Tijdens hun vlucht passen ze magische transformaties toe om aan hun achtervolgers te ontkomen: ze veranderen in een rozestruik en een roosje, een kerk en een kroonluchter, en uiteindelijk in een vijver en een eend. Dit voortdurende thema van transformatie benadrukt hun verbondenheid en creativiteit om de dreiging te ontwijken.
De climax van het verhaal vindt plaats wanneer de keukenmeid zelf ten tonele verschijnt en probeert de vijver – waarin Vondevogel zich heeft veranderd – leeg te drinken. Hierbij wordt ze door de eend (Leentje) het water in getrokken en verdrinkt, waarmee het gevaar wordt geëlimineerd.
Uiteindelijk keren Vondevogel en Leentje veilig terug naar huis, waar hun avontuur ten einde komt. Dit sprookje eindigt op een harmonieuze noot, waarbij het kwaad is overwonnen en de kinderen gelukkig verder leven. „Vondevogel“ laat zien hoe onschuld, samenhorigheid en vriendschap zegevieren over kwaadwilligheid en bedreiging.
„Vondevogel,“ een sprookje van de Gebroeders Grimm, biedt een rijke bron van symboliek en interpretaties. Het verhaal draait om thema’s zoals trouw, transformatie en de strijd tussen goed en kwaad. Hier zijn enkele interpretaties en thema’s die in het sprookje naar voren komen:
Vriendschap en Loyaliteit: Het centrale thema is de onbreekbare band tussen Vondevogel en Leentje. Hun herhaalde belofte om elkaar nooit alleen te laten, benadrukt de kracht van vriendschap en trouw. Deze loyaliteit stelt hen in staat om de gevaren te overwinnen die de boze keukenmeid hen oplegt.
Transformatie en Aanpassing: Vondevogel en Leentje ontsnappen aan gevaar door zich telkens te veranderen in iets anders, zoals een rozestruik, een kerk en een vijver. Deze transformaties symboliseren de noodzaak van aanpassing in moeilijke situaties en de creatieve manieren waarop de kinderen hun problemen overwinnen.
Triomf van het Goede: Het sprookje volgt de traditionele structuur waarbij het goede overwint. De boze keukenmeid, die Vondevogel kwaad wil doen, wordt uiteindelijk gestraft voor haar slechte daden. Haar ondergang door haar eigen hebzucht en kwaadheid toont een moraal die vaak in sprookjes voorkomt: het kwaad straft uiteindelijk zichzelf.
Natuur als Hulpbron: De transformaties van Vondevogel en Leentje verwijzen naar de symbiotische relatie met de natuur. Ze maken gebruik van de natuurlijke elementen om zichzelf te beschermen, wat kan worden gezien als een symbool voor de manier waarop mensen kunnen vertrouwen op de natuur voor bescherming en zekerheid.
Kinderbescherming: Het sprookje begint met een kind dat door een roofvogel in een boom wordt achtergelaten, maar door de houtvester wordt gered en grootgebracht. Dit kan worden gezien als een verhaal over adoptie en bescherming van kinderen die in moeilijke omstandigheden worden aangetroffen. Het belang dat wordt gehecht aan de bescherming en verzorging van kinderen is een terugkerend thema in veel sprookjes van de Gebroeders Grimm.
De Vrouwelijke Antagonist: De keukenmeid speelt de rol van de antagonist, een vaak terugkerend archetype in sprookjes. Haar rol als de boze stiefmoederachtige figuur weerspiegelt diepgewortelde maatschappelijke angsten voor vrouwelijke macht en bedrog, maar kan ook een waarschuwing zijn tegen het misbruik van verantwoordelijkheid.
„Vondevogel“ blijft een verhaal dat fascineert door zijn eenvoudige opbouw maar diepgaande symboliek, en laat zich lezen als een illustratie van zowel innerlijke als uiterlijke krachten die kinderen nodig hebben om obstakels in het leven te overwinnen.
Het sprookje „Vondevogel“ van de Gebroeders Grimm is een klassiek verhaal dat verschillende elementen bevat die typisch zijn voor sprookjes. Hier zal ik enkele linguïstische en thematische aspecten van het sprookje analyseren.
Structuur en Herhaling: Typisch voor sprookjes is de herhaling van bepaalde zinnen of structuur. In „Vondevogel“ worden zinnen als „Als je mij niet alleen laat, dan laat ik jou ook niet alleen“ en „Nooit ofte nimmer!“ herhaald. Deze herhaling benadrukt de hechte band en wederzijdse belofte tussen Vondevogel en Leentje.
Dialoog: Er is veel directe dialoog tussen de personages, wat het verhaal levendig maakt en de interacties direct en duidelijk maakt. Dialogen helpen om de karakters tot leven te brengen en geven het narratief tempo.
Magische Transformaties: Vondevogel en Leentje transformeren in verschillende objecten om aan hun achtervolgers te ontkomen, zoals een rozestruik en een kerk. Dergelijke transformaties zijn kenmerkend voor sprookjes en symboliseren vaak de vindingrijkheid of het magische vermogen van de protagonisten.
De Drievoudige Herhaling: De knechts worden driemaal op pad gestuurd, wat een gebruikelijke structuur is in sprookjes. De „rule of three“ geeft het verhaal ritme en voorspelbaarheid.
Archaïsch Taalgebruik: De taal in het sprookje is enigszins archaïsch, met termen als „houtvester“, „prevelde“, en „als de baas thuiskomt“. Dit creëert een sfeervolle en tijdloze setting.
Kindermishandeling en Vlucht: De keukenmeid’s plan om Vondevogel te koken vertegenwoordigt een extreme vorm van kindermishandeling. Het verhaal thematiseert de dreiging die uitgaat van volwassenen en de noodzaak voor kinderen om zelfredzaam te zijn.
Vriendschap en Loyaliteit: De onvoorwaardelijke loyaliteit tussen Vondevogel en Leentje is de kern van het verhaal. Hun vriendschap is zo sterk dat ze samen elke uitdaging kunnen overwinnen. Dit is een veelvoorkomend thema binnen sprookjes dat de kracht van liefde en vriendschap benadrukt.
Kracht van Transformatie: De mogelijkheid van de kinderen om zich te transformeren, symboliseert flexibiliteit en aanpassingsvermogen. In het licht van bedreigingen zijn ze in staat om hun identiteit aan te passen om te overleven.
Strijd tussen Goed en Kwaad: De keukenmeid vertegenwoordigt het kwaad, terwijl de kinderen en hun bond met de natuur (transformaties in natuurlijke elementen als roos en eend) het goede representeren. Het sprookje eindigt traditioneel met de overwinning van het goede.
„Vondevogel“ is rijk aan symboliek en typische sprookjeselementen, die het verhaal gelaagd en tijdloos maken. Het benadrukt niet alleen de kracht van vriendschap en loyaliteit, maar ook de triomf van het goede over het kwade.
Informatie voor wetenschappelijke analyse
Kengeta | Waarde |
---|---|
Aantal | KHM 51 |
Aarne-Thompson-Uther-Index | ATU Typ 313 |
Vertalingen | DE, EN, DA, ES, FR, PT, FI, HU, IT, JA, NL, PL, RU, TR, VI, ZH |
Leesbaarheidsindex door Björnsson | 34.4 |
Flesch-Reading-Ease Index | 66.1 |
Flesch–Kincaid Grade-Level | 8.7 |
Gunning Fog Index | 11 |
Coleman–Liau Index | 8.9 |
SMOG Index | 11.2 |
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex | 7.7 |
Aantal karakters | 4.993 |
Aantal letters | 3.845 |
Aantal zinnen | 49 |
Aantal woorden | 916 |
Gemiddeld aantal woorden per zin | 18,69 |
Woorden met meer dan 6 letters | 144 |
Percentage lange woorden | 15.7% |
Totaal lettergrepen | 1.318 |
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord | 1,44 |
Woorden met drie lettergrepen | 95 |
Percentage woorden met drie lettergrepen | 10.4% |