Leestijd voor kinderen: 10 min
Er zaten vijf erwten in één schil; zij en de schil waren groen, daarom dachten zij, dat de heele wereld groen was, en dat was niet meer dan natuurlijk! De schil groeide, en de erwten ook; zij maakten het zich zoo gemakkelijk mogelijk; zij zaten op een rijtje.
De zon scheen van buiten en koesterde de schil, de regen maakte haar helder en doorzichtig; het was er overdag licht en ’s nachts donker in, zooals het wezen moet. De erwten werden, nu zij daar eenmaal zoo zaten, grooter en begonnen gedurig meer na te denken; want iets moesten zij toch doen.
«Moeten we hier nu eeuwig blijven zitten?» vroeg er een. «Als wij van het lange zitten maar niet stijf en stram worden! Ik zou toch wel zeggen, dat er buiten nog iets is; ik heb daar zoo’n zeker voorgevoel van.»
Weken verliepen er; de erwten werden geel en de schil werd geel.
«De heele wereld wordt geel!» zeiden zij, en daarin hadden ze gelijk.
Eensklaps voelden zij een ruk aan de schil; deze werd afgeplukt, raakte in menschenhanden, gleed in den zak van een buis en kwam in gezelschap van andere gevulde schillen. «Nu zal de schil wel gauw opengemaakt worden!» zeiden zij en wachtten daarop reeds.
«Ik zou wel eens willen weten, wie van ons het nu wel ’t verst zal brengen,» zei de kleinste der vijf. «Ja, nu zal dit al spoedig uitkomen.»
«Er geschiede, wat er geschieden moet!» zei de grootste.
«Knap!» daar ging de schil open, en nu rolden al de vijf er uit in den helderen zonneschijn. Daar lagen zij nu in de hand van een kind: een kleine jongen hield ze omklemd en zei, dat het mooie erwten voor zijn klakkebus waren, en terstond deed hij er een in en schoot er haar uit.
«Nu vlieg ik de wijde wereld in! Pak mij maar, als je kunt!» en met deze woorden vloog zij weg.
«Ik,» zei de tweede, «ik vlieg regelrecht in de zon; dat is een schil, die juist voor mij past!»
Weg was zij.
«Wij zullen ons te slapen leggen, waar wij te land komen,» zeiden de twee volgende, «maar wij zullen wel voortrollen!» Zij rolden dan ook voort en vielen op den grond, voordat zij in de klakkebus kwamen, maar er in kwamen zij toch. «Wij zullen het ’t verst brengen!»
«Er geschiede, wat er geschieden moet!» zei de laatste, terwijl zij uit de klakkebus geschoten werd; zij vloog op een oud bloemenplankje voor het raam van een zolderkamertje in een reet, die met mos en aarde gevuld was; het mos sloot zich om haar samen, daar lag zij, wel is waar gevangen, maar toch niet vergeten door den goeden God.
«Er geschiede, wat er geschieden moet!» zeide zij.
Daar op dat kleine zolderkamertje woonde een arme vrouw, die overdag uitging om te wasschen, schoon te maken en dergelijken arbeid te verrichten, want zij was sterk en ook vlijtig; maar zij bleef toch altijd arm. Te huis in het kamertje lag haar eenig dochtertje, een meisje van acht jaar, dat zeer fijn en teer was; sedert een jaar was zij bedlegerig, en het scheen, alsof zij niet kon leven of sterven.
«Ze gaat naar haar zusje toe!» zei de vrouw, «Ik heb slechts twee kinderen gehad, en het was geen lichte taak, voor beiden te zorgen; en de goede God deelde met mij en nam het eene tot zich; maar nu zou ik toch graag het andere, dat mij nog overgebleven is, willen behouden; maar God wil waarschijnlijk niet, dat zij van elkaar gescheiden blijven, en mijn zieke lieveling zal naar haar zusje daarboven gaan!»
Maar het zieke meisje bleef, waar het was; het lag den heelen dag geduldig en stil in haar bedje, terwijl haar moeder buitenshuis werkte om iets te verdienen.
Het was lente; en ’s morgens in de vroegte, toen de vrouw juist naar haar werk wilde gaan, scheen de zon liefelijk en vriendelijk door het kleine raam en wierp haar stralen op den vloer, en het zieke meisje vestigde haar blik op de onderste ruit.
«Wat zou toch dat groen zijn, dat daar boven het raam komt uitkijken? Het beweegt zich door den wind!»
Haar moeder ging naar het raam toe en schoof dit half open. «Wel,» riep zij uit, «dat is waarlijk een kleine erwt, die hier ontkiemd is en haar groene bladeren doet uitspruiten. Hoe zou zij toch wel hier in die reet gekomen zijn? Dat is een klein tuintje, waarmee je je vermaken kunt!»
Het ledekantje der kleine werd dichter aan het raam geschoven, opdat zij de ontkiemende erwt zou kunnen zien, en de moeder ging heen, om te werken.
«Moeder, ik geloof, dat ik weer gezond zal worden!» zei het zieke meisje ’s avonds. «De zon heeft hier vandaag zoo liefelijk warm in mijn kamertje geschenen. De kleine erwt gedijt heerlijk, en ook ik zal zeker gedijen en opstaan en mij in den zonneschijn koesteren.»
«Dat geve God!» zei de moeder; maar zij geloofde niet, dat het zou gebeuren; doch het ontkiemende groen, dat aan het kind zulke blijde gedachten des levens ingeboezemd had, ondersteunde zij met een stokje, opdat het niet door den wind zou geknakt worden; zij bond een eindje touw aan de bloemenplank en aan het bovengedeelte van het raam vast, opdat de erwtenrank iets zou hebben, waarom zij zich heen kon slingeren, wanneer zij omhoogschoot: dat deed zij, en men kon zien, hoe zij met elken dag groeide.
«Waarlijk! Er komt een bloesem aan!» zei de vrouw op zekeren morgen, en nu herleefde ook in haar de hoop, dat haar ziek dochtertje zou herstellen; zij herinnerde zich, dat het kind in den laatsten tijd veel levendiger gesproken had, dat zij zich sedert verscheidene dagen ’s morgens in haar bedje opgericht en daar gezeten had, en met een oog, stralend van geluk, den kleinen erwtentuin, die uit een enkele erwt voortgekomen was, bekeken had.
Een week later bleef de zieke voor de eerste maal een geheel uur op. Gelukkig zat zij in den warmen zonneschijn; het raam was opgeschoven, en daarvoor stond een erwteplant in vollen bloei. Het meisje boog zich voorover en drukte een kus op de teere blaadjes. Deze dag was voor haar als ’t ware een feestdag.
«De goede God zelf heeft haar geplant en laten gedijen, tot hoop en tot vreugde voor ons beiden!» zei de verheugde moeder en lachte den bloesem toe, alsof hij een goede engel Gods was.
Maar de andere erwten nu? Ja, die, welke de wijde wereld ingevlogen was en gezegd had: «Pak mij maar, als je kunt,» viel in de dakgoot en raakte in een duivenmaag, en daar lag zij evenals Jonas in den buik van den walvisch. De twee luiaards brachten het even ver: ook zij werden door duiven opgegeten, en dus waren zij toch op eenigerlei wijze nuttig; maar de vierde, die naar de zon op wilde vliegen, die viel in een riool en bleef daar dagen en weken lang in het morsige water liggen, en zwol geducht op.
«Ik word zoo mooi dik!» zei de erwt. «Ik zal nog barsten, en verder, geloof ik, heeft geen erwt het ooit gebracht of zal het immer brengen. Ik ben de merkwaardigste van de vijf uit de schil!»
En het riool was het met haar eens.
Maar het meisje stond daar voor het raam van het zolderkamertje met stralende oogen, met den blos der gezondheid op de wangen, en vouwde haar teere handjes boven den erwtenbloesem en dankte God daarvoor.
«Ik,» zeide het riool echter, «ik heb mijn erwt liever!»

Achtergronden
Interpretaties
Tekstanalyse
Het sprookje „Vijf uit één schil“ van Hans Christian Andersen verkent thema’s van avontuur, lot en de kracht van hoop en veerkracht. Het verhaal begint met vijf erwten in een groene schil, die hun wereld slechts binnen de grenzen van hun schil kennen. Ze zijn onwetend over wat buiten hun kleine wereld gebeurt en maken zich zorgen over hun toekomst zodra de schil geel wordt en rijp is om te openen.
De erwten bevinden zich in verschillende situaties nadat ze uit de schil worden gehaald. Eén erwt belandt in de handen van een jongen en wordt weggeschoten. Deze erwt komt op een zolderraam terecht waar een ziek meisje, dat haar dagen doorbrengt in bed, getroost wordt door de groeiende erwt.
De andere erwten belanden op minder gelukkige plekken: sommige worden opgegeten door duiven, terwijl een andere in een riool eindigt.
De betekenis van het verhaal ligt vooral bij de erwt die vanuit het raam groeit en het zieke meisje hoop en vreugde biedt. De kracht van de natuur en het simpele wonder van een groeiende plant worden een symbool voor herstel en levensvreugde. Het meisje, geïnspireerd door de opkomende erwt en de zonnestralen, begint zich beter te voelen en krijgt hoop op herstel. Haar moeder ondersteunt de plant en ziet hoe haar dochter langzaam herstelt, aangemoedigd door de bloeiende erwt.
Andersen’s verhaal benadrukt hoe kleine, onverwachte gebeurtenissen in het leven betekenis en hoop kunnen brengen. De simplistische maar krachtige boodschap laat zien dat zelfs de kleinste dingen hoop kunnen inspireren en een positieve impact kunnen hebben op het leven van anderen.
„Verschillende interpretaties van het sprookje: ‚Vijf uit één schil‘ – Hans Christian Andersen“ biedt ons een dieper inzicht in de rijke lagen van betekenis die in dit verhaal verborgen liggen. Het verhaal van de vijf erwten roept vragen op over perspectief, groei, en het maken van onze eigen weg in de wereld.
Symboliek van Groei en Ontwikkeling: De groei van de erwten in de schil kan worden beschouwd als een metafoor voor persoonlijke groei en ontwikkeling. Zoals de erwten zich ontwikkelen binnen de schil en uiteindelijk naar buiten treden, zo kunnen mensen zich ontwikkelen en uitbreken uit hun beperkte kijk op de wereld om nieuwe ervaringen op te doen.
Perceptie van de Wereld: De erwten, die hun omgeving alleen kennen als groen, symboliseren hoe onze beperkte waarneming ons begrip van de wereld kan beperken. Dit verandert echter met de tijd en ervaring, wat erop wijst dat perceptie subjectief en veranderlijk is.
Onzekerheid en Voorbestemming: De verwachte overgang van de erwten vanuit de schil naar de wereld zit vol onzekerheid en vragen.
Hun lot lijkt te worden bepaald door toeval: waar ze terechtkomen naarmate de schil opengaat. Dit echoot de menselijke worsteling met de vragen van lot en vrije wil—hoeveel van ons leven is voorbestemd en hoeveel creëren we zelf?
Rol van Omgeving en Invloed: De uitkomst van elke erwt hangt deels af van waar ze terechtkomen: een duif, een riool, of een potgrond waar een erwt kan groeien en bloeien. Dit kan worden gezien als een reflectie op hoe onze omgeving en de keuzes die we maken, ons leven vormgeven.
Hoop en Transformatie: Het verhaal van het zieke meisje dat hoop put uit de groei van de erwt is een ontroerend getuigenis van de kracht van hoop en hoe iets ogenschijnlijk kleins en schijnbaar onbeduidends het verschil kan maken in iemands leven. De erwt, die tot bloei komt en het leven van het meisje verandert, kan worden gezien als een symbool van hernieuwd leven en de transformatiekracht van de natuur en hoop.
Nuttigheid vs. Wachttijd: De erwten die in vogelmaagden en een riool terechtkomen illustreren misschien de uiteenlopende paden die levens kunnen nemen en het concept van nuttigheid. Elke erwt vindt een ander lot, wat de veelzijdigheid en diversiteit van wat „nuttig“ kan betekenen onderstreept.
Dit sprookje van Hans Christian Andersen, met zijn eenvoud en symboliek, nodigt de lezer uit om na te denken over hun eigen pad in het leven, de rol van milieu en omstandigheden, en het vermogen tot hoop en verandering te koesteren—ook te midden van uitdagingen.
De novelle „Vijf uit één schil“ van Hans Christian Andersen biedt een interessante casestudy voor linguïstische analyse. Deze vertelling is niet alleen een klassiek sprookje, maar ook rijk aan symboliek en biedt een diepere boodschap over hoop, lot en de kracht van de natuur. Hier is een linguïstische analyse van enkele elementen van het verhaal:
Lexicale keuzes en stijl: Andersen gebruikt eenvoudig en duidelijk taalgebruik dat goed aansluit bij de beoogde doelgroep van kinderen, maar de subtiele symboliek maakt het ook relevant voor volwassenen. Woorden als „koesterde“, „doorzichtig“, „uitkijken“ en „ontkiemd“ worden op metaforische wijze gebruikt om een verband te leggen met groei, ontwikkeling en hoop.
Morfologie en structuur: De zinsstructuur is voornamelijk eenvoudig en parataktisch, waarbij korte zinnen in reeksen worden gebruikt. Dit sluit goed aan bij het ritme van een sprookje en maakt het verhaal toegankelijk voor kinderen. Er zijn ook dialogen die variatie aanbrengen en de personages levendiger maken.
Symboliek en thematiek: De erwten vertegenwoordigen verschillende levenswegen en lotgevallen. Ze staan symbool voor de menselijke reis en de verschillende paden die men kan volgen. Het contrast tussen de erwten die worden opgegeten of in een riool terechtkomen en de erwt die hoop en leven brengt in de zolderkamer is een krachtige illustratie van hoe omstandigheden en keuzes het leven beïnvloeden.
Metaforen en personificatie: De erwten en de schil worden geanimeerd met menselijke eigenschappen, zoals het vermogen om te denken en te spreken. Dit is een typisch kenmerk van sprookjes dat helpt om de jonge lezers het verhaal op een onderhoudende manier te presenteren, terwijl het hen aanmoedigt om na te denken over hun eigen keuzes en de wereld om hen heen.
Pragmatische elementen: Vanuit een pragmatisch standpunt stimuleert het verhaal lezers om na te denken over de betekenis van een schijnbaar klein iets, zoals een erwtenplant in een zolderraam. Deze kleine gebeurtenis brengt hoop en herstel, wat een belangrijk pragmatisch thema in het verhaal benadrukt, namelijk dat kleine positieve veranderingen grote effecten kunnen hebben.
Invloed van context en cultuur: Het verhaal is ingebed in een tijdperk en een cultuur waarin landbouw en natuur prominente rollen speelden in het dagelijks leven. De kennis en ervaring met de natuur van die tijd vormen de achtergrond van de gebeurtenissen in het verhaal.
In samenvatting biedt „Vijf uit één schil“ een rijk terrein voor linguïstische analyse, met een levendige tekst die zowel thematische diepte als een uitnodiging tot reflectie combineert. De eenvoudige, maar symbolisch beladen taal zorgt ervoor dat het verhaal blijft resoneren met zowel kinderen als volwassenen.
Informatie voor wetenschappelijke analyse
Kengeta | Waarde |
---|---|
Vertalingen | DE, EN, DA, ES, FR, IT |
Leesbaarheidsindex door Björnsson | 28 |
Flesch-Reading-Ease Index | 77.5 |
Flesch–Kincaid Grade-Level | 6.4 |
Gunning Fog Index | 8.9 |
Coleman–Liau Index | 8.2 |
SMOG Index | 9 |
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex | 5.7 |
Aantal karakters | 1.119 |
Aantal letters | 844 |
Aantal zinnen | 13 |
Aantal woorden | 207 |
Gemiddeld aantal woorden per zin | 15,92 |
Woorden met meer dan 6 letters | 25 |
Percentage lange woorden | 12.1% |
Totaal lettergrepen | 277 |
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord | 1,34 |
Woorden met drie lettergrepen | 13 |
Percentage woorden met drie lettergrepen | 6.3% |