Leestijd voor kinderen: 7 min
Er was zoveel speelgoed in de kinderkamer; boven op de kast stond de spaarpot die van aardewerk was in de gedaante van een varken, hij had van nature een spleet in de rug en die spleet was met een mes groter gemaakt, zodat er ook rijksdaalders in konden, en er lagen er werkelijk twee in, behalve een heleboel andere muntstukken. Het spaarvarken was zo propvol dat het niet meer kon rammelen, en dat is het verste waartoe een spaarvarken het kan brengen.
Daar stond het nu boven op de kast en keek neer op alles in de kamer, het wist heel goed dat het met wat het in zijn buik had de hele verzameling kon kopen, en dat pleegt men een goed geweten te noemen.
Daar dachten de anderen ook aan, al zeiden zij het niet, want ze hadden andere dingen om over te praten. De la van de kast stond op een kier. Een grote pop kwam overeind, zij was wel wat oud en had een kram in haar hals. Zij keek naar buiten en zei: „Zullen wij eens mensje spelen, dat is altijd leuk!“ En toen ontstond er een spektakel, zelfs de schilderijen aan de muur draaiden zich om, zij wilden laten kijken dat ze ook nog een achterkant hadden, maar dat deden zij niet om tegen te spreken.
Het was midden in de nacht, de maan scheen door het venster naar binnen en zorgde voor gratis verlichting. Nu zou het spel beginnen; iedereen was uitgenodigd, zelfs de kinderwagen die toch tot het grovere speelgoed hoorde. „Ieder heeft zijn waarde!“ zei hij, „je kan niet allemaal van adel zijn. Iemand moet toch het grove werk doen.“
Het spaarvarken was de enige die de uitnodiging schriftelijk kreeg. Het stond zo hoog dat zij niet dachten dat het de invitatie kon verstaan. En het antwoordde ook helemaal niet; want het kwam niet: wilde het meedoen, dan moest het het schouwspel maar genieten vanuit zijn hoge standplaats. Daar moesten zij zich maar in schikken, en dat deden ze ook.
Het kleine poppentheater werd zó opgesteld dat het varken er recht in kon kijken; zij zouden met een voorstelling beginnen. En dan zou er thee worden geschonken en werden er wetenschappelijke voordrachten gehouden – en daarmee begonnen ze onmiddellijk. Het stokpaard sprak over training en ras; de kinderwagen over spoor-wegen en stoom; dat waren allemaal dingen die tot hun vak behoorden en waar ze over konden praten. De kamerklok sprak over politiek-tiek-tiek! Zij wist hoe laat het was, maar ze beweerden dat zij niet goed ging. De wandelstok stond rechtop en was trots op zijn dop en zijn zilveren knop, hij was immers van boven en van onderen beslagen; op de sofa lagen twee geborduurde kussens, zij waren lief en dom – en toen kon de voorstelling beginnen.
Zij zaten allemaal te kijken en er werd verzocht of men wilde klappen, knallen en rommelen als bijvalsuitingen, ieder naar zijn aard. Maar de rijzweep zei dat hij nooit voor de ouderen klapte maar alleen voor de nog niet verloofden. „Ik knal voor alles,“ zei de voetzoeker. „Ergens moet je toch zijn,“ vond de kwispedoor. Dat dachten er een paar zo onder de voorstelling. Het stuk deugde niet maar het werd goed gespeeld; alle spelers keerden hun geverfde kant naar het publiek toe, en niet de achterkant. Zij speelden allemaal voortreffelijk, helemaal op de voorgrond, hun ijzerdraadjes waren te lang maar des te beter waren de poppen te zien. De pop met de kram in haar hals werd zo ontroerd dat de kram losliet en het spaarvarken werd op zijn manier zo ontroerd dat het besloot voor een van de spelers iets te doen, hem in zijn testament te zetten, te bepalen dat hij bij zijn opening tegenwoordig zou zijn, wanneer de tijd daarvoor gekomen was.
Het was inderdaad een groot genot, men besloot nu geen thee te drinken maar met de voordrachten door te gaan, mensje spelen noemden ze dat, en er was geen kwaad bij, het was maar spel. Ieder dacht aan zichzelf en aan wat het spaarvarken dacht, en het spaarvarken dacht het verst, het dacht immers aan testament en begrafenis, en wanneer heeft die plaats, altijd vóór men het verwacht. Krak! Daar viel het van de kast en lag in scherven op de grond, terwijl de geldstukken dansten en sprongen; de kleinste draaiden, de grote rolden, in het bijzonder die ene rijksdaalder: hij wilde zo graag de wijde wereld in. En dit gebeurde ook, met hem en met allen. De scherven van het spaarvarken kwamen in het vuilnisvat, maar op de kast stond er de volgende dag een nieuw spaarvarken van aardewerk. Er was nog geen enkel muntstuk in, daarom kon het ook niet rammelen. In dit opzicht leek het op het andere, dat was tenminste een begin – en daarmee willen wij eindigen.

Achtergronden
Interpretaties
Tekstanalyse
„Het spaarvarken“ van Hans Christian Andersen is een sprookje dat speelt in een kinderkamer vol speelgoed. Hoog boven de andere speeltjes staat een spaarvarken van aardewerk, propvol met munten, wat het een gevoel van superioriteit en een „goed geweten“ geeft. Het is, vanwege zijn status en de inhoud van zijn buik, trots en niet geneigd deel te nemen aan het speelgoedspel dat zich afspeelt in de kamer.
De andere speeltjes, variërend van poppen tot klokken en stokpaarden, organiseren een voorstelling, met voordrachten en kinderspellen. Hoewel het spaarvarken door zijn hoge plaats niet schriftelijk wordt uitgenodigd, krijgt het toch een ereplaats om het spektakel te aanschouwen. Terwijl de voorstelling voortduurt, denkt het spaarvarken aan grootse dingen zoals testamenten en begrafenissen, abstracte concepten die het idee versterken dat het denkbeeldig boven de zorgen van alledaagse speelgoedzaken staat.
Maar onverwacht en letterlijk valt het spaarvarken van zijn voetstuk en breekt in scherven, waardoor de munten eruit rollen en eindelijk bevrijd zijn om de „wijde wereld“ in te gaan. De scherven eindigen in de vuilnisbak, en de volgende dag staat er alweer een nieuw, leeg spaarvarken op de kast. Dit nieuwe spaarvarken heeft echter nog geen enkele inhoud en kan niet rammelen zoals zijn voorganger, maar het deelt dezelfde mogelijkheid voor een nieuwe start.
Het verhaal eindigt met het idee van wedergeboorte en het cyclische karakter van het leven, waarbij het nieuwe spaarvarken staat voor nieuwe mogelijkheden en het begin van een nieuwe cyclus van sparen en groeien. Het weerspiegelt ook thema’s van materialisme en vergankelijkheid, en hoe status en trots plotseling betekenisloos kunnen worden.
Het sprookje „Het spaarvarken“ van Hans Christian Andersen biedt een diepgaande reflectie op materiële rijkdom, waarde en de illusie van controle. Laten we enkele mogelijk verschillende interpretaties van het verhaal bekijken:
Vergankelijkheid van Materiële Rijkdom: Het spaarvarken voelt zich belangrijk vanwege de rijkdom die het bevat, maar die illusie van controle wordt verstoord wanneer het breekt. Dit kan worden gezien als een statement over de vergankelijkheid van materiële rijkdom en hoe snel de zekerheden die we koesteren verloren kunnen gaan.
Illusie van Superieur Gevoel: Het spaarvarken kijkt neer op het andere speelgoed omdat het denkt dat het door zijn rijkdom meer waard is. Deze superioriteitsillusie is echter gebonden aan iets dat niet inherent duurzaam is en kan wijzen op het feit dat status en waarde vaak oppervlakkig zijn.
Het Onvoorziene: Het spaarvarken plant voor zijn „testament en begrafenis“ en denkt dat het zijn lot onder controle heeft. Toch komt zijn einde onverwacht wanneer het valt. Dit illustreert hoe plannen en voorzorgsmaatregelen vaak door onverwachte gebeurtenissen in de war worden gestuurd.
Vervangbaarheid en Continuïteit: Na het breken van het spaarvarken wordt het meteen vervangen door een nieuw, leeg spaarvarken. Dit kan een kijkt geven op hoe gemakkelijk verbruikbare objecten – en misschien ook mensen, posities of status – vervangen kunnen worden, wat een reflectie is op de oppervlakkigheid van dergelijke waardesystemen.
Menselijk Spel en Sociale Rollen: Het speelgoed speelt “mensje” en reflecteert daarbij verschillende maatschappelijke kenmerken: politiek, technologie, esthetiek. Dit kan een metafoor zijn voor hoe mensen rollen aannemen en in sociale structuren functioneren, zonder dat deze noodzakelijk dieperliggende betekenis of blijvende essentie hebben.
Samen vormen deze interpretaties een kritiek op de waarde die we vaak hechten aan materialisme en status, en herinneren ze ons eraan dat echte waarde en betekenis vaak immaterieel en onvoorspelbaar zijn.
Een linguïstische analyse van het sprookje „Het spaarvarken“ van Hans Christian Andersen omvat diverse aspecten, zoals syntaxis, morfologie, semantiek, pragmatiek en stilistiek. Hieronder volgt een gedetailleerde analyse van enkele van deze elementen:
De zinnen in het sprookje zijn vaak lang en complex, met verschillende bijzinnen die aan de hoofdzinnen verbonden zijn.
Bijvoorbeeld: „Het spaarvarken was zo propvol dat het niet meer kon rammelen, en dat is het verste waartoe een spaarvarken het kan brengen. “ Deze structuur is typisch voor literaire teksten uit de 19e eeuw, met veelvuldig gebruik van verbindingswoorden zoals „en,“ „dat,“ en „waardoor. “
De tekst maakt gebruik van traditionele Nederlandse woordvormen die soms verouderd aandoen, zoals „rijksdaalders,“ „splet,“ en „pleegt. “ Verder valt de onregelmatige werkwoordsvorm „deugen“ in de zin „Het stuk deugde niet maar het werd goed gespeeld“ op, die aangeeft dat het werkwoord nog conform oudere vervoegingsregels werd gebruikt.
Het sprookje zit vol met symboliek en metaforische taal. Het spaarvarken kan gezien worden als een metafoor voor rijkdom en hebzucht. De verschillende speelgoedfiguren die tot leven komen, vertegenwoordigen menselijke eigenschappen en gedragingen, zoals trots (de wandelstok), intelligentie (de kamerklok) en ambitie (de kinderwagen).
Er wordt gespeeld met de verwachtingen van de lezer door menselijk gedrag en maatschappelijke structuren te projecteren op levenloze objecten zoals speelgoed. Het geeft een ironische blik op de menselijke samenleving door de rollen die de objecten aannemen en de verhalen die zij vertellen.
Andersens schrijfstijl kenmerkt zich door rijke beschrijvingen en een sprekende vertelling die tegelijkertijd eenvoudig en diepgaand is. Er is een duidelijke ondertoon van humor en ironie, vooral te zien in de manier waarop de personages communiceren en reageren op het ‘spel’. De stijl is beschouwend en moralistisch, een typisch kenmerk van sprookjes die vaak een les of waarheid over het leven inhouden.
Conclusie: „Het spaarvarken“ is een tekst die rijk is aan taaltechnische elementen, en door zijn complexiteit nodigt het uit tot herlezen en interpretatie op verschillende niveaus. Het biedt inzicht in zowel het menselijk gedrag als de maatschappij van de tijd waarin Andersen leefde, verpakt in een ogenschijnlijk eenvoudig kinderachtig verhaal.
Informatie voor wetenschappelijke analyse
Kengeta | Waarde |
---|---|
Vertalingen | DE, EN, DA, ES, FR, IT, NL |
Leesbaarheidsindex door Björnsson | 39.4 |
Flesch-Reading-Ease Index | 62 |
Flesch–Kincaid Grade-Level | 9.7 |
Gunning Fog Index | 13 |
Coleman–Liau Index | 10.5 |
SMOG Index | 12 |
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex | 9.9 |
Aantal karakters | 4.525 |
Aantal letters | 3.596 |
Aantal zinnen | 39 |
Aantal woorden | 804 |
Gemiddeld aantal woorden per zin | 20,62 |
Woorden met meer dan 6 letters | 151 |
Percentage lange woorden | 18.8% |
Totaal lettergrepen | 1.178 |
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord | 1,47 |
Woorden met drie lettergrepen | 95 |
Percentage woorden met drie lettergrepen | 11.8% |