Leestijd voor kinderen: 12 min
In oeroude tijden, toen Onze Lieve Heer nog op aarde leefde en tussen de mensen wandelde, gebeurde het, dat hij op een avond moe was en de nacht hem overviel, voor hij in een herberg kon komen. Nu waren er op zijn weg twee huizen tegenover elkaar, het ene groot en mooi, het andere klein en armelijk om te zien; en het grote was van een rijk man, en het kleine van een arme. Toen dacht Onze Lieve Heer: „Bij de rijke zal ik wel geen last geven: daar zal ik overnachten.“
De rijke man hoorde, dat er aan zijn deur werd geklopt en toen maakte hij het venster open en vroeg de vreemdeling, wat of hij zocht? De Heer antwoordde: „Ik zou graag een nachtverblijf hebben.“ De rijke bekeek de reiziger van het hoofd tot de voeten, en omdat de lieve God eenvoudige kleren droeg en er niet uitzag als iemand, die veel geld op zak had, schudde hij het hoofd en zei: „Ik kan u niet herbergen, de kamers liggen allemaal vol gewas en zaad, en als ik iedereen logies moest geven die hier aanklopt, dan kon ik zelf wel de bedelstaf ter hand nemen. Zoek maar ergens anders.“ Hij sloeg ‚t raam dicht, en liet Onze Lieve Heer buiten staan.
Dus draaide de lieve God hem de rug toe, en ging naar de overkant, naar ‚t kleine huis. Pas had hij aangeklopt, of de arme deed de klink van het deurtje, en vroeg de reiziger binnen te komen. „Blijf vannacht maar hier,“ zei hij, „het is al donker, en je kunt vandaag toch niet verder.“

Dat beviel Onze Lieve Heer goed en hij kwam bij hem binnen. De vrouw van de arme man gaf hem een hand, heette hem welkom, en zei, hij moest er z’n gemak maar van nemen, en ‚t eenvoudige voor lief nemen, veel hadden ze niet; maar wat er was, gaven ze graag. En ze zette aardappels op en terwijl ze kookten, melkte ze haar geiten, zodat ze er een beetje melk bij hadden. En toen de tafel gedekt was, ging Onze Lieve Heer zitten bij hen en at mee, en het eenvoudige eten smaakte hem, want er waren opgewekte gezichten bij.
Na het eten, toen ‚t tijd voor slapen werd, riep de vrouw haar man apart en zei: „Hoor eens manlief, wij moeten voor vannacht maar een strobed maken en daar slapen, zodat die arme reiziger in ons bed kan liggen: hij heeft de hele dag gelopen en daar wordt iemand moe van.“ – „Best,“ zei hij, „ik zal het hem zeggen.“ En hij ging naar Onze Lieve Heer en vroeg hem: als hij het goed vond, of hij dan in hun bed wilde gaan en z’n leden eens heerlijk wilde uitstrekken.

Onze Lieve Heer wilde de twee oude mensen hun bed niet ontnemen, maar ze hielden er niet over op, tot hij het tenslotte deed en in hun bed ging liggen, en voor zichzelf maakten ze een strobed klaar op de grond.
De volgende morgen stonden ze heel vroeg op en kookten ontbijt voor hun gast zo goed als ze ‚t maar geven konden. De zon scheen naar binnen, Onze Lieve Heer stond op, hij deelde hun maal met hen en wilde toen weer verder. In de deur keerde hij zich om en sprak: „Nu u zo barmhartig en vroom bent, mag u drie wensen doen, en ik zal ze vervullen.“ Toen zei de arme: „Wat heb ik anders te wensen dan de eeuwige zaligheid, en dat wij tweeën, zo lang wij leven, gezond mogen blijven en ons dagelijks brood hebben; een derde wens zou ik niet weten.“ Maar Onze Lieve Heer zei: „Zou je niet een nieuw huis willen inplaats van dit oude?“ – „O ja,“ zei de man, „als ik dat ook nog kon krijgen, dan zou ik dat wel prettig vinden.“ En nu vervulde Onze Lieve Heer hun wensen, veranderde het oude huisje in een nieuw, gaf hun toen nog zijn zegen, en trok verder.
Het was al volop dag, toen de rijke man opstond. Hij keek uit zijn venster, en zag daar aan de overkant een nieuw, fris huis met rood dak, waar eerst zo’n oud ding had gestaan. Hij zette grote ogen op, riep zijn vrouw bij en zei: „Zeg, wat is er gebeurd? Gisteren stond daar nog dat oude, schamele hutje, en vandaag staat er een mooi, nieuw huis! Ga eens naar de overkant, horen hoe dat zit!“ De vrouw deed dat en ze vroeg de arme mensen uit, en hij vertelde: „Gisteravond kwam er een reiziger en die vroeg een nachtverblijf, en toen hij vanmorgen wegging, heeft hij ons drie wensen toegestaan: de eeuwige zaligheid, gezondheid in dit leven, en ons dagelijks brood; en tenslotte nog, voor ons oude hutje een mooi, nieuw huls.“
De vrouw van de rijke liep snel naar huis terug en vertelde haar man, hoe alles in zijn werk was gegaan. De man zei: „Ik zou me zelf willen slaan, willen verscheuren: had ik dat maar geweten! Die vreemdeling was eerst hier geweest en heeft bij ons willen overnachten, maar ik heb hem geweigerd.“ – „Haast je dan,“ sprak de vrouw, „als je te paard gaat, kan je de man nog inhalen en dan moet je ook drie wensen van hem vragen.“
De rijke man volgde de goede raad van zijn vrouw, joeg zijn paard voort, en hij haalde Onze Lieve Heer nog in. Hij sprak heel mooi en sierlijk en smeekte hem, of hij ‚t hem niet kwalijk wou nemen, dat hij gisteren niet dadelijk binnen gelaten was, maar hij was de sleutel van de huisdeur nog gaan zoeken en intussen was hij al weg geweest; maar als hij dezelfde weg weer terugkwam, dan moest hij bij hen z’n intrek nemen. „Goed,“ zei Onze Lieve Heer, „als ik nog eens langs kom, zal ik dat zeker doen.“ Toen vroeg de rijke man of hij dan geen drie wensen doen mocht, net als zijn buurman? „Ja,“ zei Onze Lieve Heer, „dat mocht hij zeker, maar het zou voor hem niet zo goed zijn en hij zou beter geen wensen kunnen doen.“ Maar de rijke man meende, dat hij wel iets uit zou zoeken wat zijn geluk zou betekenen, als hij maar wist dat de wens werkelijk in vervulling ging. De lieve God zei: „Rijd maar naar huis, en de drie wensen die je doet, zullen gebeuren.“
Nu had de rijke man zijn zin, en reed naar huis en begon te bedenken welke wens hij doen zou. Terwijl hij aan het nadenken was, begon het paard te springen en hij werd daardoor telkens in zijn overdenkingen gestoord, en hij kon niet ongestoord doordenken. Hij klopte ‚t paard op de nek en zei: „Wees nu rustig, Lize,“ maar het paard sprong telkens. Tenslotte werd de man boos en zei ongeduldig: „Ik wou dat je je hals brak!“ Zodra hij dit gezegd had, plomp, viel hij op de grond en het paard was dood en bewoog niet meer: daarmee was de eerste wens vervuld. Maar omdat hij gierig van aard was, wilde hij het zadel niet laten liggen, hij sneed het af, nam het op de rug en moest verder te voet gaan. „Je kunt nog twee wensen doen,“ dacht hij en dat was zijn troost. Intussen liep hij langzaam de mulle weg af en toen tegen twaalven de zon heet brandde, werd hij warm en verdrietig: het zadel drukte hem op zijn rug, en hij wist nog steeds niet wat hij toch moest wensen. „Al wenste ik me alle koninkrijken en schatten op de wereld,“ zei hij tegen zichzelf, „dan valt me naderhand nog van alles in, ‚t een en ‚t ander, dat weet ik vooruit. Maar ik wil het zo inrichten, dat ik niets meer te wensen over heb.“ Dan zuchtte hij: „Ja, als ik nu een Beierse boer was, die ook drie wensen had, die zou ‚t wel weten; ten eerste, veel bier, en ten tweede zoveel bier als hij maar drinken kon, en ten derde nog een vat bier erbij.“ Telkens dacht hij nu: nu wist hij ‚t, maar dan leek het hem toch niet genoeg. En toen moest hij eraan denken, hoe goed zijn vrouw het had: die zat nu thuis, in een koel vertrek, en zat vast lekker te eten. Daar werd hij nu toch weer boos om, en zonder dat hij ‚t wist, zei hij ineens: „Ik wou dat zij thuis zat op ‚t zadel en dat ze er niet af kon, dan was ‚t zadel van mij rug af in plaats van dat ik het maar mee moet sjouwen.“ En toen dat laatste woord zijn mond uit was, was ‚t zadel van zijn rug weg, en nu begreep hij, dat zijn tweede wens ook al vervuld was. Nu brak het zweet hem aan alle kanten uit, hij begon hard te lopen en wou thuis helemaal alleen naar zijn kamer gaan en iets heel bijzonders bedenken voor de laatste wens. Maar zodra hij binnenkomt en de kamerdeur opendoet, zit zijn vrouw middenin de kamer op het zadel te jammeren en te huilen.

Toen zei hij: „Wees nu maar kalm, ik zal je alle rijkdommen van de hele wereld hier wensen, maar blijf nu stil zitten.“ Maar ze schold hem uit voor een schaapskop en zei: „Wat helpen mij alle rijkdommen van de wereld, als ik altijd op dat zadel zit, je heb me erop gewenst, nu moet je me er ook weer afhelpen.“ Of hij nu wilde of niet, hij moest zijn derde wens doen, dat ze van dat zadel af kwam, en die wens werd dan ook dadelijk vervuld. Hij had dus niets anders geoogst dan boosheid, moeite, scheldwoorden en hij was zijn paard kwijt; maar zijn arme buren leefden tevreden en stil en vroom tot aan hun zalig einde.

Achtergronden
Interpretaties
Tekstanalyse
Het sprookje „De arme en de rijke“ van de Gebroeders Grimm vertelt een verhaal over barmhartigheid, gastvrijheid en de gevolgen van hebzucht. In dit verhaal wordt God, voorgesteld als een eenvoudige reiziger, op zijn weg geconfronteerd met de keuze tussen de hulp van een rijke man en een arme man. De rijke man weigert hem een onderkomen, gedreven door vooroordelen en angst voor verlies, terwijl de arme man en zijn vrouw, ondanks hun schaarse bezittingen, God gastvrijheid en comfort bieden.
Als dank voor hun vriendelijkheid, biedt God de arme man drie wensen aan. In hun bescheidenheid wensen de arme en zijn vrouw eeuwige zaligheid, gezondheid en een nieuw huis, die God allemaal vervult. Daartegenover probeert de rijke man later zijn fout goed te maken door God in te halen en eveneens drie wensen te verkrijgen. Gedreven door hebzucht en ondoordachte wensen, verspilt hij deze echter aan nutteloze of schadelijke verlangens, wat uiteindelijk leidt tot frustratie en verlies.
Het verhaal benadrukt de waarde van tevredenheid en vroomheid boven materieel gewin. Terwijl de arme mensen met minimale middelen geluk en vervulling vinden, faalt de rijke man in zijn verlangen naar meer, wat aantoont dat ware rijkdom in eenvoud en vrijgevigheid kan worden gevonden. Deze moraal is kenmerkend voor de sprookjes van de Gebroeders Grimm, die vaak thema’s van rechtvaardigheid en deugd belichten.
„De arme en de rijke“ is een van de sprookjes van de Gebroeders Grimm die de morele en ethische principes verkennen, met nadruk op de beloning van deugdzaamheid en de straffen voor hebzucht en arrogantie. Hier zijn enkele verschillende interpretaties en thema’s die uit dit sprookje kunnen worden gehaald:
Deugdzaamheid en Gastvrijheid: Een van de centrale thema’s van het sprookje is de beloning van gastvrijheid en barmhartigheid. De arme man en zijn vrouw openen hun eenvoudige huis en delen van hun weinige bezittingen met de vreemdeling, in dit geval God in vermomming. Hun daad van onbaatzuchtige gastvrijheid wordt beloond met drie wensen die hun leven verbeteren, wat suggereert dat deugdzame daden op de lange termijn worden beloond.
Hebzucht en Trots: In tegenstelling tot de armen, weigert de rijke man gastvrijheid te verlenen vanwege vooroordelen en zijn trots. Hij denkt alleen aan materieel gewin en wil niet gestoord worden door iemand die er arm uitziet. Wanneer hij de kans krijgt om drie wensen te doen, laat zijn hebzucht en kortzichtigheid hem in de steek, wat resulteert in chaos en verlies, en uiteindelijk geen verbetering in zijn situatie.
Onvoorziene Gevolgen: Het sprookje demonstreert ook de gevaren van ondoordachte wensen en beslissingen. De rijke man, verblind door zijn verlangen naar materiële rijkdom, maakt ondoordachte wensen in momenten van frustratie en woede. Dit toont aan hoe impulsieve beslissingen zonder zorgvuldige overweging kunnen leiden tot ongewenste resultaten.
Tevredenheid en Eenvoud: Het verhaal prijst de tevredenheid met eenvoud en de waarde van genoeg hebben. De arme buren vragen om gezondheid, tijdelijke zegeningen en een verbeterd huis – geen buitensporige rijkdommen. Dit contrasteert met de ontevreden rijke man, die ondanks zijn rijkdom toch meer verlangt en daardoor zijn zegeningen verspilt.
Goddelijke Rechtvaardigheid: Het sprookje weerspiegelt ook een thema van goddelijke rechtvaardigheid, waarbij God de goede mensen beloont en de slechte corrigeert. De aanwezigheid van God als reiziger onderstreept het idee dat goede daden, zelfs als ze niet worden opgemerkt of beloond door anderen, uiteindelijk erkend en beloond zullen worden door een hogere macht.
Deze interpretaties van „De arme en de rijke“ benadrukken de universele en tijdloze waarden van gastvrijheid, deugdzame levensstijl en de noodzaak om met wijsheid en bedachtzaamheid te handelen. Het sprookje dient als een moreel verhaal dat gewaarschuwd tegen hebzucht en zelfzuchtigheid, en herinnert ons aan de waarde en het belang van barmhartigheid, zelfs in tijden van schaarste.
Het sprookje „De arme en de rijke“ van de Gebroeders Grimm biedt een rijke context voor een linguïstische analyse, vanwege de thematiek, structuur en taalgebruik. Hierin vergelijken we de keuzes van beide hoofdpersonages en de gevolgen daarvan, afgewisseld met de morele lessen en stilistische kenmerken van de tekst.
Thematiek en Structuur
Moraliteit: Het sprookje richt zich op morele waarden zoals gastvrijheid, nederigheid en tevredenheid, contrasterend met hebzucht en hoogmoed.
Vergelijking Tussen Karakters: De tegenstelling tussen de arme en de rijke man symboliseert de spreuk dat innerlijke rijkdom belangrijker is dan uiterlijke.
Divine Intervention: Goddelijk ingrijpen speelt een cruciale rol in het belonen of straffen van menselijke daden, typerend voor traditionele sprookjes waarin bovennatuurlijke elementen de mensheid toetsen.
Begin – Situatieschets: De introductie schetst de context waarin Onze Lieve Heer tussen de mensen wandelt, een setting die direct de aandacht vestigt op het bovennatuurlijke.
Conflict – Keuze van Bewondering: De keuzes die de rijke en de arme man maken als Onze Lieve Heer aanklopt, vormen de kern van het conflict.
Climax – Vervulling van de Wensen: De vervulling van de wensen laat de gevolgen van de keuzes zien; de arme man wordt beloond, de rijke gestraft.
Oplossing – Morele Les: Het sprookje eindigt met de morele les dat vroomheid en bescheidenheid uiteindelijk beloond worden.
Taalgebruik en Stilistische Kenmerken
Dialoog: De dialoog in het sprookje is eenvoudig en direct, wat kenmerkend is voor volkssprookjes. Dit maakt de morele boodschappen gemakkelijk toegankelijk voor een breed publiek.
Huizen: De huizen symboliseren de innerlijke staat van hun bewoners; het nieuwe huis van de arme weerspiegelt zijn morele superioriteit.
Wensen: De aard van de wensen toont zowel de simpliciteit van de arme (gezondheid en dagelijks brood) als de complexiteit en hebzucht van de rijke.
Repetitief Structuurgebruik: De driedelige structuur van wensen is een veelvoorkomend element in sprookjes, helpt bij het opbouwen van spanning en onderhoudt de aandacht van het publiek.
Taalniveau: Het gebruik van archaïsche taal zoals „Onze Lieve Heer“ en „het venster open maken“ geeft het sprookje een traditionele sfeer.
Kritische Reflectie
– Het sprookje reflecteert culturele normen en waarden van de tijd waarin de Gebroeders Grimm leefden, benadrukt door de duidelijke zedelijke boodschap. De contradictie tussen simpelheid versus complexiteit, en tevredenheid versus ontevredenheid, creëert een diepere laag die lezers aanzet tot reflectie over eigen waarden.
In samenvatting, „De arme en de rijke“ is niet enkel een verhaal over gastvrijheid en beloning, maar een linguïstisch middel dat thematische diepgang biedt door gebruik van simpele maar betekenisvolle dialogen, symboliek en structurele elementen die typerend zijn voor sprookjes van de Gebroeders Grimm.
Informatie voor wetenschappelijke analyse
Kengeta | Waarde |
---|---|
Aantal | KHM 87 |
Aarne-Thompson-Uther-Index | ATU Typ 750A |
Vertalingen | DE, EN, DA, ES, FR, PT, FI, HU, IT, JA, NL, PL, RU, TR, VI, ZH |
Leesbaarheidsindex door Björnsson | 35.7 |
Flesch-Reading-Ease Index | 67.9 |
Flesch–Kincaid Grade-Level | 10.1 |
Gunning Fog Index | 12.5 |
Coleman–Liau Index | 7.7 |
SMOG Index | 10.2 |
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex | 10.1 |
Aantal karakters | 8.486 |
Aantal letters | 6.506 |
Aantal zinnen | 64 |
Aantal woorden | 1.632 |
Gemiddeld aantal woorden per zin | 25,50 |
Woorden met meer dan 6 letters | 166 |
Percentage lange woorden | 10.2% |
Totaal lettergrepen | 2.180 |
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord | 1,34 |
Woorden met drie lettergrepen | 93 |
Percentage woorden met drie lettergrepen | 5.7% |