Leestijd voor kinderen: 6 min
De vloo, de sprinkhaan en de hup-op wilden eens zien, wie van hen wel het hoogst kon springen. Nu noodigden zij de heele wereld uit en wie nog meer wilden komen, om die pracht mee aan te zien. Het waren drie duchtige springers, die in de kamer bijeenkwamen. «Ik geef mijn dochter aan hem, die het hoogst springt!» zei de koning. «Want het zou te gierig zijn, als deze lui voor niet moesten springen.»
De vloo kwam het eerst voor; zij had zeer beschaafde manieren en groette naar alle kanten, want zij had damesbloed in haar aderen en was er aan gewoon, slechts met menschen om te gaan; en dat deed zeer veel af. Toen kwam de sprinkhaan; deze was wel is waar veel zwaarder; maar hij had toch een knappe figuur en droeg een groene uniform. Bovendien beweerde deze persoon, dat hij in het land van Egypte tot een zeer oude familie behoorde, en dat hij daar hooggeschat werd.
Hij was van het veld genomen en in een kaartenhuis van drie verdiepingen gezet, alle samengesteld van kaartebladen, waarvan de bonte kant naar binnen gekeerd was. Daar waren zoowel deuren als ramen, en wel in het lichaam van hartenvrouw uitgesneden. «Ik zing zoo,» zeide hij, «dat zestien inlandsche krekels, die van der jeugd af gezongen en toch geen kaartenhuis gekregen hadden, van ergernis nog magerder werden, dan zij al waren, toen zij mij hoorden!» Allebei, de vloo en de sprinkhaan, deden behoorlijk uitkomen, wie zij waren, en dat zij dachten, dat zij wel met een prinses konden trouwen.
De hup-op zei niets; maar men vertelde van hem, dat hij des te meer dacht; en toen de bulhond hem alleen maar besnuffeld had, wilde hij er wel voor instaan, dat de hup-op van eene goede familie en van het borstbeen van een echte gans gemaakt was. De oude raadsheer, die drie ridderordes voor zijn stilzwijgen gekregen had, verzekerde, dat de hup-op met de gave der voorzegging bedeeld was; men kon aan zijn been onderkennen, of men een zachten of een strengen winter zou krijgen; en dat kan men niet eens aan het borstbeen van hem, die den kalender schrijft, zien.
«Ik zeg maar niets!» zei de oude koning, «ik ga altijd maar stil mijn gang en denk er het mijne van!» Nu was het om den sprong te doen. De vloo sprong zoo hoog, dat niemand het kon zien; nu beweerden zij, dat zij in ’t geheel niet gesprongen had. Dat was toch schandalig! De sprinkhaan sprong maar half zoo hoog; maar hij sprong den koning vlak in het gezicht, en deze zei, dat zoo iets afschuwelijk was.
De hup-op stond lang stil en bedacht zich: eindelijk begon men te gelooven, dat hij niet kon springen. «Als hij maar niet ongesteld geworden is!» zei de bulhond, en toen besnuffelde hij hem weer. Ritsch! daar sprong hij met een kleinen scheeven sprong op den schoot der prinses, die laag op een gouden voetbankje zat. Nu zei de koning: «De hoogste sprong bestaat daarin, naar mijn dochter op te springen, want daarin ligt het fijne van de zaak.
Maar er behoort een goede kop toe, om daar op te komen. En de hup-op heeft getoond, dat hij een goeden kop heeft.» En daarom kreeg hij de prinses. «Ik heb toch het hoogst gesprongen!» zei de vloo. «Maar dat doet er niet toe! Laat haar het ganzebeen met het stokje en het pik maar hebben. Ik heb toch het hoogst gesprongen! Maar er behoort in deze wereld een groot lichaam toe, om gezien te kunnen worden.»
En daarop ging de vloo in vreemden krijgsdienst, waar zij, naar men zegt, gedood moet zijn. De sprinkhaan zette zich buiten in de sloot neer en dacht er over na hoe het eigenlijk in de wereld toegaat. En hij zei ook: «Een groot lichaam behoort daartoe! Een groot lichaam behoort daartoe!» En toen zong hij zijn eigen, droefgeestig lied, en daaraan hebben wij deze geschiedenis ontleend, die toch wel niet waar zou kunnen zijn, al is zij ook gedrukt.

Achtergronden
Interpretaties
Tekstanalyse
„Drie Springers“ is een intrigerend sprookje van Hans Christian Andersen dat, zoals veel van zijn verhalen, diepere betekenissen en maatschappelijke commentaren herbergt. In dit verhaal wordt de competitie tussen drie verschillende springers – een vlo, een sprinkhaan en een hup-op – uitgebeeld als een contest om de hand van een prinses. De koning belooft zijn dochter aan degene die het hoogst kan springen, wat een allegorie zou kunnen zijn voor de mannelijke competitie en de arbitraire criteria die vaak gebruikt worden om waardigheid te bepalen.
De vlo, ondanks haar verfijnde manieren en hoge sociale status, vindt geen geluk; de sprinkhaan, met zijn indrukwekkende uiterlijk en afkomst, faalt ook; terwijl de bescheiden en kalme hup-op uiteindelijk wint door slimheid en gerichtheid op het doel. Andersen lijkt hiermee te suggereren dat intelligentie en strategisch denken belangrijker kunnen zijn dan status of uiterlijkheden.
Verder kan het verhaal kritiek leveren op hoe de maatschappij vaak oppervlakkige kwaliteiten waardeert – zoals status of een indrukwekkend uiterlijk – boven ware bekwaamheid en intelligentie. De vlo en de sprinkhaan vertegenwoordigen degenen die alleen op basis van externe kwaliteiten erkend willen worden, terwijl de hup-op laat zien dat simpelheid en doordacht handelen effectief kunnen zijn.
De reacties van de personages na de competitie benadrukken ook verschillende filosofieën over succes en falen. De vlo, die zich beroept op het feit dat ze het hoogst sprong, maar niet gezien werd, verlaat de situatie om elders haar kansen te beproeven, een metafoor voor mensen die zich miskend voelen en ergens anders waardering hopen te vinden. De sprinkhaan, die achterblijft en nadenkt over het grote en oneerlijke spel van het leven, weerspiegelt de melancholie en zelfreflectie die Andersen’s verhalen vaak kenmerken.
Al met al nodigt „Drie Springers“ de lezer uit om na te denken over wat echte waarde geeft aan iemands daden en hoe verschillende eigenschappen en gedragingen worden beoordeeld in de samenleving.
„Drie Springers“ van Hans Christian Andersen is een sprookje dat op speelse wijze verschillende personages, elk met hun eigen vaardigheden en eigenaardigheden, introduceert. De vlo, de sprinkhaan en de hup-op willen allemaal aantonen dat zij het hoogst kunnen springen.
Ze worden elk als uniek gepresenteerd: de vlo vanwege haar verfijnde manieren en aristocratische achtergrond, de sprinkhaan door zijn gewicht en afkomst uit een „oud geslacht“, en de hup-op door zijn stille intelligentie en afkomst van een gans.
De koning belooft zijn dochter aan degene die het hoogst springt.
Elk personage probeert indruk te maken: de vlo maakt een sprong die zo hoog is dat het niet kan worden gezien, de sprinkhaan springt de koning bijna in het gezicht, en de hup-op springt direct op de schoot van de prinses. Hoewel de vlo en de sprinkhaan elk hun sprongen maken, wordt de hup-op als winnaar gekozen omdat hij slim naar de prinses sprong, wat volgens de koning getuigt van intelligentie en inzicht.
Het verhaal bevat een onderliggende boodschap over perceptie, waarde en wat het werkelijk betekent om te „winnen“. De sprong op de prinsessenschoot, ook al lijkt het het minst indrukwekkend in fysieke zin, wordt als de hoogste gewaardeerd omdat het de verworvenheid en sluwheid symboliseert die nodig zijn in de wereld. De vlo en de sprinkhaan illustreren dat fysieke prestaties niet altijd de doorslaggevende factor zijn; hun nasleep suggereert een melancholie over de ‚echte‘ wereld, waar niet altijd talent of vaardigheid alleen de doorslag geeft.
Andersens sprookje laat de lezer reflecteren op de betekenis van succes en bekwaamheid en hint naar de capricieuze en soms onrechtvaardige natuur van erkenning in de samenleving.
De linguïstische analyse van het sprookje „Drie Springers“ van Hans Christian Andersen onthult verschillende interessante elementen op het gebied van taalgebruik, stijl en thematiek.
Hier zijn enkele belangrijke aspecten om te overwegen:
–
Vertelstijl: Andersen maakt gebruik van een vertellende stijl die kenmerkend is voor sprookjes. De verteller is alwetend en biedt inzicht in de gedachten en motivaties van de personages.
Dialogen: De dialogen zijn eenvoudig en direct, wat bijdraagt aan de toegankelijkheid van het verhaal voor jongere lezers.
Herhaling: Herhaling speelt een rol in de opbouw van het sprookje, zoals de nadruk op wie het hoogst kan springen en de herhaaldelijke erkenning van verschillende kwaliteiten van personages.
Archaïsche en Formele Taal: Het sprookje gebruikt tamelijk formele en enigszins archaïsche taal, wat past bij de tijd waarin het is geschreven en de koninklijke setting.
Personificatie: Niet-menselijke wezens zoals de vlo, sprinkhaan, en hup-op worden weergegeven met menselijke eigenschappen en gedragingen, wat typisch is voor sprookjes.
Competitie en Waardigheid: Het centrale thema draait om competitie en de vraag wat echt waardevol is. De vlo, sprinkhaan en hup-op vertegenwoordigen verschillende benaderingen van de competitie.
Prestige en Perceptie: Er is een duidelijk commentaar op hoe prestaties en vaardigheden worden waargenomen. De vlo beweert het hoogst te hebben gesprongen, maar wordt niet erkend omdat de sprong onzichtbaar was, wat de nadruk legt op zichtbaarheid en perceptie.
Ironie en Satire: Het verhaal bevat elementen van ironie en satire, vooral gezien de absurde situatie waarin dieren proberen een prinses te trouwen door hoog te springen. Dit kan worden geïnterpreteerd als een commentaar op menselijke trots en prestatiegerichtheid.
De Vloo en Sprinkhaan: Beide personages proberen hun afkomst en kwaliteiten te presenteren om hun waarde te bewijzen, wat duidt op sociale commentaar op status en aanzien.
De Hup-op: Hij is stil en gedecideerd, en zijn overwinning suggereert dat nadenken en strategie belangrijker zijn dan roem of imposant gedrag.
De Sprongen: De sprongen kunnen worden gezien als symbolisch voor de pogingen van individuen om sociaal of persoonlijk succes te bereiken.
De Hup-op’s Succes: De keuze van de koning om de hup-op tot winnaar uit te roepen, symboliseert mogelijk de waarde van bescheidenheid en intelligentie boven oppervlakkige vertoon.
In het geheel biedt „Drie Springers“ een rijkdom aan interpretatiemogelijkheden, waarbij Andersen speels en kritisch kijkt naar menselijke drijfveren en sociale structuren. Het sprookje, hoewel ogenschijnlijk eenvoudig, draagt een dieper inzicht in menselijke aard en culturele waarden.
Informatie voor wetenschappelijke analyse
Kengeta | Waarde |
---|---|
Vertalingen | DE, DE, EN, DA, ES, FR, IT, NL |
Leesbaarheidsindex door Björnsson | 37.4 |
Flesch-Reading-Ease Index | 69.3 |
Flesch–Kincaid Grade-Level | 8.6 |
Gunning Fog Index | 11.5 |
Coleman–Liau Index | 9.7 |
SMOG Index | 11 |
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex | 9 |
Aantal karakters | 2.784 |
Aantal letters | 2.170 |
Aantal zinnen | 25 |
Aantal woorden | 500 |
Gemiddeld aantal woorden per zin | 20,00 |
Woorden met meer dan 6 letters | 87 |
Percentage lange woorden | 17.4% |
Totaal lettergrepen | 693 |
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord | 1,39 |
Woorden met drie lettergrepen | 46 |
Percentage woorden met drie lettergrepen | 9.2% |