Leestijd voor kinderen: 4 min
God de Heer had alle dieren geschapen, en de wolven tot zijn honden gekozen: alleen de geit, die had hij vergeten. Nu maakte de duivel zich klaar, wilde ook scheppen en maakte de geit, met een mooie lange staart. Als ze nu naar de wei gingen, bleven ze gewoonlijk met hun staarten in de door haag hangen, en dan moest de duivel er weer ingaan en hen er met veel moeite uithalen. Daar kreeg hij tenslotte genoeg van, en hij kwam en beet elke geit de staart af, en dat is nog heden ten dage aan de stompjes te zien.
Nu liet hij ze wel alleen weiden, maar het gebeurde dat Onze Lieve Heer keek en dat ze dan weer aan een vruchtdragende boom knabbelden, dan weer wijnstokken beschadigden, en dan weer andere tere planten bedierven. Dat verdroot hem, zodat hij, louter uit goedheid en genade, zijn wolven ophitste, die de geiten, zoals ze daar bezig waren, weldra verscheurden. Toen de duivel dat hoorde, ging hij naar de Heer en sprak: „Je schepselen hebben al de mijne verscheurd!“ De Heer gaf ten antwoord: „Waarom schep je dan ook iets dat schade veroorzaakt?“ De duivel zei: „Ik moest wel, mijn karakter is toch op schade gericht, en wat ik geschapen heb, kan vanzelf geen andere aard hebben, al moet ik er duur voor betalen.“ – „Ik zal het je betalen als het loof van de eikenboom afvalt; kom dan maar: je geld ligt klaar.“ Toen het eikenloof gevallen was, kwam de duivel en eiste zijn vordering op. Maar onze Heer zei: „Bij de kerk van Konstantinopel staat een hoge eik, en die staat nog vol in blad.“ Met woedende vloeken verdween de duivel en wilde die eik gaan zoeken; hij verdwaalde zes maanden in de woestijn voor hij hem vond, en toen hij terugkwam, waren alle andere eiken weer vol in blad. Toen moest hij z’n vordering laten vallen, en in woede stak hij alle geiten de ogen uit, en zette hen z’n eigen ogen in.
Daarom hebben alle geiten duivelsogen en afgebeten staartjes; en de duivel neemt graag hun gedaante aan.

Achtergronden
Interpretaties
Tekstanalyse
Het sprookje „Het gedierte van de Heer en de Duivel“ van de Gebroeders Grimm is een allegorisch verhaal over de schepping van dieren, goed en kwaad, en de gevolgen van handelen vanuit natuurlijke neigingen. In het verhaal heeft God, de Heer, alle dieren geschapen en de wolven als zijn honden gekozen, maar de geit vergeten te maken. De duivel schept vervolgens de geit, maar maakt een fout door ze een lange staart te geven die steeds vastkomt in hagen. Uit frustratie bijt de duivel hun staarten af.
De geiten, die nu door de duivel zijn geschapen, veroorzaken schade door aan bomen en planten te knagen, wat de Heer niet bevalt. Hij stuurt zijn wolven om de geiten te verscheuren. Hierop klaagt de duivel bij de Heer dat zijn schepsels vernietigd worden. De Heer wijst op de schadelijke aard van de geiten als een gevolg van de duivelse inspiratie achter hun schepping.
Wanneer de duivel compensatie eist voor zijn verliezen, wordt hij op een dwaalspoor gezet door de belofte van de Heer dat hij betaald zal worden zodra het loof van een eik in Konstantinopel valt. Nadat de duivel zijn tijd verspilt met het zoeken naar deze eik, en alle andere eiken weer in blad staan, wordt hij bedrogen uit woede. Uit wraak steekt hij de geiten de ogen uit en vervangt ze door zijn eigen ogen, waardoor geiten sindsdien ‘duivelse’ ogen en afgebeten staarten hebben.
Dit sprookje kan worden gezien als een symbolisch verhaal dat ons leert over de inherente aard van creaties en de onvermijdelijke gevolgen van het handelen naar negatieve impulsen. Het reflecteert ook op de onvolmaaktheid en vergankelijkheid van schepsels en hun eigenschappen, zoals gezien kan worden in de zichtbare kenmerken van geiten vandaag de dag.
Het sprookje „Het gedierte van de Heer en de Duivel“ van de Gebroeders Grimm biedt ruimte voor verschillende interpretaties. Hier zijn enkele mogelijke manieren om het verhaal te begrijpen:
De strijd tussen goed en kwaad: Het verhaal kan worden gezien als een allegorie voor de eeuwige strijd tussen goed (God) en kwaad (de Duivel). De geiten, die door de Duivel werden geschapen, vertegenwoordigen schade en destructie. Dit kan symbool staan voor hoe het kwaad inherent destructief is en altijd een prijs vraagt.
De natuur van creatie en verantwoordelijkheid: Het sprookje toont dat schepping ook verantwoordelijkheid met zich meebrengt. De Duivel schept de geiten maar kan hun destructieve aard niet beheersen, wat leidt tot hun noodlot. Aan de andere kant houdt God toezicht op zijn creaties (de wolven) en zorgt ervoor dat deze alleen in actie komen wanneer nodig.
De rol van vergeving en genade: Ondanks dat de geiten door hun aard schade aanrichten, regelt God op zijn manier om hiermee om te gaan. In plaats van de Duivel direct te straffen, maakt God gebruik van geduld en diplomatie, wat suggereert dat goedheid en genade uiteindelijk overwinnen.
Gebruik van list en slimheid: Het verhaal omvat ook de traditionele thematiek van list en slimheid, zoals te zien is in hoe God de Duivel misleidt met betrekking tot de eik in Konstantinopel. Dit element komt vaak voor in sprookjes en leert dat intelligentie en wijsheid meer waard zijn dan brute kracht of kwaadaardigheid.
De dualiteit van de natuur: De geiten, gesymboliseerd door hun „duivelsogen“ en „afgebeten staartjes,“ tonen het idee dat er in de natuur een mix van schoonheid en lelijkheid, goedheid en slechtheid bestaat. De keuzes en acties bepalen hun uiteindelijke pad.
Deze interpretaties laten zien hoe rijk en veelzijdig sprookjes kunnen zijn, met lagen van betekenis die verder reiken dan het oppervlak van het verhaal. Sprookjes zoals deze bieden niet alleen vermaak, maar ook wijze lessen en reflecties op de menselijke natuur en het universum.
Het sprookje „Het gedierte van de Heer en de Duivel“ van de Gebroeders Grimm biedt een interessante basis voor een linguïstische analyse. Deze tekst bevat verschillende elementen die typerend zijn voor sprookjes, evenals specifieke stilistische en thematische kenmerken die aandacht verdienen.
Narratieve Structuur:
Het sprookje volgt de typische driedelige structuur van sprookjes: introductie, conflict, en oplossing.
Introductie: God creëert dieren en kiest de wolven als zijn honden.
Conflict: De duivel creëert geiten die schade aanrichten en veroorzaakt daarmee een confrontatie tussen zijn creaties en die van God.
Oplossing: God zet zijn wolven in tegen de geiten, en de duivel probeert een vergoeding te eisen, wat uiteindelijk mislukt.
Personificatie en Theologie:
– God en de duivel zijn gepersonifieerd en handelen als menselijke figuren met specifieke karaktereigenschappen. God is goedertieren en rechtvaardig, terwijl de duivel kwaadwillig en schadelijk is. Het sprookje weerspiegelt een dualistische kijk op de wereld waarbij goed en kwaad duidelijke tegenpolen zijn.
Morfologische Kenmerken:
– Veel gebruik van verleden tijdsvormen, wat typerend is voor het vertellen van sprookjes en volksverhalen in het Nederlands. Gebruik van archaïsch en formeel taalgebruik, zoals „Onze Lieve Heer“ en „schepselen“, wat passend is bij de religieuze en traditionele context van het verhaal.
Lexicale Kenmerken:
– Sprookjesachtige elementen zoals wolven en geiten worden met specifieke eigenschappen geassocieerd (wolven als dieren van de Heer, geiten als scheppingen van de duivel). Het gebruik van termen als „eikenboom“ en „loof“ schildert een natuurlijk decor dat vaak in sprookjes voorkomt.
Symboliek:
– De „duivelse ogen“ en „afgebeten staartjes“ van de geiten symboliseren de invloed en de schadelijke aard van de duivel. De eikenboom vertegenwoordigt een objectieve realiteit en tijdsverloop, waarmee de duivel wordt misleid.
Thema’s:
– De strijd tussen goed en kwaad is een centraal thema. Creatiedynamiek en de gevolgen van morele keuzes worden onderzocht. Er is een onderliggende boodschap over verantwoording afleggen voor eigen creaties en daden.
Al met al laat dit sprookje zien hoe linguïstische en literaire elementen worden gebruikt om boodschappen over moraliteit en de natuur van goed en kwaad over te brengen binnen een cultureel en historisch raamwerk.
Informatie voor wetenschappelijke analyse
Kengeta | Waarde |
---|---|
Aantal | KHM 148 |
Aarne-Thompson-Uther-Index | ATU Typ 773 |
Vertalingen | DE, EN, DA, ES, FR, PT, IT, JA, NL, PL, RU, TR, VI, ZH |
Leesbaarheidsindex door Björnsson | 36.8 |
Flesch-Reading-Ease Index | 62.1 |
Flesch–Kincaid Grade-Level | 10.4 |
Gunning Fog Index | 12.9 |
Coleman–Liau Index | 9.6 |
SMOG Index | 11.6 |
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex | 10.6 |
Aantal karakters | 1.933 |
Aantal letters | 1.510 |
Aantal zinnen | 15 |
Aantal woorden | 350 |
Gemiddeld aantal woorden per zin | 23,33 |
Woorden met meer dan 6 letters | 47 |
Percentage lange woorden | 13.4% |
Totaal lettergrepen | 501 |
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord | 1,43 |
Woorden met drie lettergrepen | 32 |
Percentage woorden met drie lettergrepen | 9.1% |