Leestijd voor kinderen: 14 min
Er was eens een Koning en die had een zoon, en deze vroeg om de hand van een dochter van een machtig koning. Ze heette Jonkvrouw Maleen, en ze was zeldzaam mooi. Daar haar vader haar aan een ander wilde geven, kreeg hij geen toestemming om met haar te trouwen. Maar daar ze elkaar van ganser harte liefhadden, wilden ze niet uit elkaar gaan, en jonkvrouw Maleen sprak tot haar vader: „Ik kan en ik wil niemand anders als mijn man nemen.“ Nu werd de vader heel boos en liet een donkere toren bouwen waar geen straal van zon of maan ooit inviel. Toen hij klaar was, sprak hij: „Hierin moetje zeven jaar lang zitten; en dan kom ik eens zien of je trotse aard gebroken is.“ Voor die zeven jaar werd er eten en drank de toren ingedragen, dan werd zij met haar kamerjuffer erheen gebracht en ingemetseld en zo van hemel en aarde gescheiden.

Daar zaten ze nu in de duisternis, en ze wisten niet, wanneer het dag of nacht was. Dikwijls liep de prins om de toren heen en riep haar naam, maar geen klank drong van buiten door de dikke muren heen. Wat konden ze anders dan jammeren en klagen? Intussen ging de tijd voorbij en aan ‚t verminderen van eten en drank merkten zij, dat de zeven jaren ten einde liepen. Ze dachten dat het ogenblik van hun verlossing aanbrak, maar geen hamerslag klonk, geen steen kwam uit de muur vallen: het leek wel of haar vader hen vergeten had. Toen ze nog maar voor korte tijd voedsel hadden, en een ellendige dood voorzagen, sprak jonkvrouw Maleen: „We moeten het laatste redmiddel beproeven en zien, of wij die muur niet kunnen doorbreken.“ Ze nam het broodmes, groef en boorde aan de kalkrand van een steen en als ze vermoeid was, loste de kamerjuffrouw haar af. Na lang werken lukte het, een steen los te werken. Na een poosje een tweede en daarna een derde, en na drie dagen viel de eerste lichtstraal in hun duisternis. En eindelijk was de opening zo groot, dat ze naar buiten konden kijken. De hemel was blauw, en een frisse lucht woei hun tegemoet, maar hoe droevig zag alles er uit om hen heen: het slot van haar vader lag in puin, de stad en de dorpen waren zo ver je zien kon, verbrand, de akkers aan alle kanten verwoest: en geen levende ziel zagen ze. Toen de opening in de muur zo groot was, dat ze erdoor konden kruipen, sprong eerst de kamerjuffer naar beneden, en dan volgde jonkvrouw Maleen. Maar waar moesten ze naar toe? Vijanden hadden het hele rijk verwoest, de koning verjaagd, en alle inwoners verslagen. Ze liepen verder, om een ander land te zoeken, maar ze vonden nergens een onderdak of een mens, die hun een homp brood kon geven, en hun honger was zo groot, dat ze tenslotte bladeren van brandnetels aten. Toen ze na een lange zwerftocht in een ander land kwamen, boden ze overal hun diensten aan, maar waar ze aanklopten, werden ze afgewezen, en niemand had medelijden met hen. Eindelijk kwamen ze in een grote stad, en gingen er naar het koninklijk paleis. Maar ook daar zei men hen, verder te gaan, tot eindelijk de kok zei, dat ze wel in de keuken konden komen en assepoes worden. De zoon van de koning in wiens rijk zij gekomen waren, was echter de verloofde van jonkvrouw Maleen geweest. De vader had een ander meisje voor hem uitgezocht, even lelijk van gezicht als boos van hart. De bruiloft was vastgesteld, de bruid was al aangekomen, maar omdat ze zo verschrikkelijk lelijk was, vertoonde ze zich aan niemand en sloot ze zich in haar eigen kamer op, en jonkvrouw Maleen moest haar het eten uit de keuken brengen. Toen de dag aanbrak, waarop de bruid met de bruidegom naar de kerk zou gaan, schaamde ze zich over haar lelijkheid en toen ze zich op straat vertoonde, werd ze door de mensen bespot en uitgelachen.

Toen zei ze tegen jonkvrouw Maleen: „Een groot geluk staat je te wachten. Ik heb mijn voet verstuikt en kan niet goed over straat lopen; nu moet je mijn bruidskleren maar aantrekken en mijn plaats innemen: groter eer kan je moeilijk gebeuren.“ Maar jonkvrouw Maleen ging er niet op in en zei: „Ik verlang geen eer, die me niet toekomt.“ Ook was het vergeefs dat ze haar er geld voor bood. Eindelijk sprak ze woedend: „Als je me niet gehoorzaamt, kost het je het leven. Ik hoef maar een enkel woord te zeggen, of je hoofd wordt je voor de voeten gelegd.“ Toen moest ze wel gehoorzamen en de prachtige kleren van de bruid en haar sieraden aandoen. Toen zij de koningszaal binnenkwam, verstomden allen over haar grote schoonheid, en de koning zei tegen zijn zoon: „Dat is de bruid die ik voor je heb uitgezocht en die je voor ‚t altaar moet leiden.“ De bruidegom was verbaasd en dacht: „Wat lijkt ze op mijn Maleen: ik zou bijna denken dat ze het zelf was, maar die zit al lang in de toren, of misschien is ze wel dood.“ Hij nam haar bij de hand en leidde haar naar de kerk. Langs de weg stonden brandnetels. Toen sprak zij:
„Brandnetelbos,
Brandnetelbos zo kleen,
Wat sta je hier alleen? Ik heb de tijd geweten,
Dat ik u ongestoofd,
Ongebraden heb gegeten!“
„Wat praat je nu?“ vroeg de prins. „Niets,“ zei ze, „ik dacht alleen maar aan jonkvrouw Maleen.“ Het verwonderde hem, dat zij haar naam kende, maar hij zweeg. Toen ze op het kerkepad kwamen, zei ze:
„Kerktegels, breek niet! ik ben de ware bruid niet!“
„Wat voor spreuk zeg je nu?“ vroeg de prins. „Niets,“ antwoordde ze, „ik dacht alleen maar aan jonkvrouw Maleen.“ – „Ken jij jonkvrouw Maleen?“ – „Neen“ zei ze „hoe zou ik die kennen; ik heb alleen maar van haar gehoord.“ Maar toen ze bij de kerkdeur kwamen, zei ze nog eens:
„Kerkdeur, breek niet! ik ben de ware bruid niet!“
„Wat voor spreuk zei je nu?“ vroeg hij „Och“ zei ze „ik heb alleen maar aan jonkvrouw Maleen gedacht.“ Toen haalde hij een kostbaar sieraad te voorschijn, legde het om haar hals en haakte de kettingen in elkaar. Daarop traden ze de kerk binnen, en de priester legde voor het altaar hun handen ineen en trouwde hen. Hij leidde haar naar huis terug, maar zij sprak de hele weg geen enkel woord. Toen ze weer in het paleis waren gekomen, snelde ze naar de kamer van de bruid, trok de prachtige kleren en sieraden uit, trok haar grauwe kieljurk aan en hield alleen de halsketting om die ze van de bruidegom had gekregen. Toen de nacht kwam en de bruid in de kamer van de prins zou worden gebracht, liet zij de sluier over haar gezicht vallen, zodat het bedrog niet blijken zou. Zodra alle mensen weg waren gegaan, sprak hij tot haar: „Wat heb je toch tegen ‚t brandnetelbos gezegd, dat langs de weg stond.“ – „Wat voor brandnetelbos?“ vroeg ze „ik praat met geen brandnetelbos!“ – „Als je het niet gedaan hebt, ben jij de ware bruid niet.“ zei hij. Toen bedacht ze zich en zei:
„Ik moet weg, naar mijn maagd
omdat zij mijn gedachten draagt.“
Ze ging de kamer uit en voer tegen jonkvrouw Maleen uit: „Meisje, wat heb jij tegen ‚t brandnetelbos gezegd?“ – „Ik zei niets dan:
„Brandnetelbos,
Brandnetelbos zo kleen,
Wat sta je hier alleen? Ik heb de tijd geweten,
dat ik u gestoofd,
ongebraden heb gegeten!“
De bruid liep naar de kamer terug en zei: „Nu weet ik weer, wat ik tegen het brandnetelbos heb gezegd en ze herhaalde de woorden, die ze zo even had gehoord. „Maar wat zei je dan tegen het kerkepad, toen we daarover liepen?“ – „Tegen het kerkepad? Ik praat toch met geen kerkepad?“ – „Dan ben je toch de ware bruid niet.“ Ze zei weer:
„Ik moet weg, naar mijn maagd,
omdat zij mijn gedachten draagt.“
Zij ging naar buiten en voer tegen jonkvrouw Maleen uit: „Meisje, wat heb je tegen het kerkepad gezegd?“ – „Ik zei niets dan:
„Kerktegels, breek niet! ik ben de ware bruid niet!“
„Dat kost je je leven“ riep de bruid, maar ze snelde naar de kamer terug en zei: „Nu weet ik weer, wat ik tegen het kerkepad heb gezegd“ en ze herhaalde de woorden. „Maar wat zei je dan tegen de kerkdeur?“ – „Tegen de kerkdeur?“ antwoordde ze, „ik praat met geen kerkdeur.“ – „Dan ben je ook de ware bruid niet.“ Ze ging de kamer uit en voer uit tegen jonkvrouw Maleen: „Meisje, wat heb je tegen die kerkdeur gezegd?“ – „Ik zei niets dan:
„Kerkdeur, breek niet,
ik ben de ware bruid niet!“
„Dat kost je het leven!“ riep de bruid en ze werd heel boos, maar ze snelde naar de slaapkamer terug en zei: „Nu weet ik weer, wat ik tegen de kerkdeur heb gezegd!“ en ze herhaalde de woorden. „Maar waar is het geschenk dat ik je bij de kerkdeur gaf?“ – „Wat voor geschenk,“ antwoordde ze „je hebt me geen geschenk gegeven!“ – „Ik heb het je zelf om de hals gehangen en het zelf vastgemaakt: als je dat niet weet, dan ben jij de ware bruid niet!“ Hij trok haar de sluier van ‚t gezicht weg, en toen hij haar grondeloze lelijkheid zag, sprong hij geschrokken achteruit en zei: „Hoe kom jij hier? Wie ben je?“ – „Ik ben de bruid met wie je je verloofd hebt, maar omdat ik bang was, dat de mensen mij zouden bespotten, als ze me buiten zagen, heb ik de assepoester bevolen, mijn kleren aan te trekken en in mijn plaats naar de kerk te gaan.“
„Waar is dat meisje dan?“ zei hij: „ik wil haar zien, ga haar halen.“ Ze ging de kamer uit en zei tegen de lakeien, die assepoes was een bedriegster, ze moesten haar naar het plein brengen en haar ‚t hoofd afslaan.

De lakeien pakten haar beet en wilden haar meesleuren, maar ze gilde zo verschrikkelijk en riep zo luid om hulp, dat de prins haar stem hoorde, uit zijn kamer stormde en ‚t bevel gaf, het meisje ogenblikkelijk los te laten. Men haalde licht, en toen zag hij om haar hals de gouden ketting die hij haar bij de kerkdeur had gegeven. „Jij bent de ware bruid,“ sprak hij „jij bent met mij naar de kerk gegaan: Kom met mij mee, naar mijn kamer.“ Toen zij beiden alleen waren, sprak hij: „Je hebt gedurende de kerkgang de naam jonkvrouw Maleen genoemd; zij was mijn verloofde, als ik dacht dat het mogelijk was, dan zou ik werkelijk geloven dat zij het is, die voor mij staat: je lijkt op haar, in alle opzichten.“ Zij antwoordde: „Ik ben jonkvrouw Maleen, en om jou heb ik zeven jaar in de duisternis gevangen gezeten, ik heb honger en dorst geleden en lang in nood en armoede geleefd; maar vandaag breekt de zon weer door. Ik ben met je getrouwd in de kerk, en ik ben je wettige vrouw.“ Toen kusten zij elkaar, en waren gelukkig, hun hele leven. De valse bruid werd tot straf het hoofd afgeslagen. De toren waar jonkvrouw Maleen in gevangen gezeten heeft, is nog lang blijven staan, en als de kinderen erlangs liepen, zongen zij:
„Kling, klang, kloria,
Wie zit er in deze Toria? Daar zit een Koningsdochter in. Die krijg ik niet te zien. De muur die wou niet breken,
De steen die wou niet steken. Hansje met je bonte pij,
Kom me volgen in de rij!“

Achtergronden
Interpretaties
Tekstanalyse
„Jonkvrouw Maleen“ is een sprookje van de Gebroeders Grimm dat handelt over trouw, volharding en de uiteindelijke triomf van liefde over tegenslag. Het verhaal begint met de liefde tussen een prins en Jonkvrouw Maleen, die ondanks de tegenwerking van Maleens vader, zich blijven toewijden aan hun gevoelens voor elkaar. Maleen’s vader, overtuigd van zijn eigen ideeën, sluit haar voor zeven jaar op in een donkere toren, in de hoop haar wil te breken.
Gedurende deze tijd van gevangenschap, laat het verhaal de kracht van liefde en vastberadenheid zien; Maleen en haar dienares weten uiteindelijk een uitweg uit de toren te vinden door hun ingespannen samenwerking. Buiten wacht hen een wereld die verwoest is door vijandelijke aanvallen en waar hun uitdaging om te overleven verdergaat.
Het verhaal ontwikkelt zich verder wanneer Jonkvrouw Maleen, vermomd als dienstmeid, en onherkend door haar vroegere geliefde, weer in zijn leven komt. Wat volgt is een ontmaskering van de valse bruid en een hernieuwde vereniging tussen de prins en Jonkvrouw Maleen. Het sprookje eindigt met rechtvaardigheid voor de bedrieger en een gelukkig afscheid voor de geliefden: Maleen en de prins zijn eindelijk samen.
Dit sprookje werkt met vertrouwde thema’s zoals liefde, identiteit en de overwinning van goede karakters boven kwade. De symboliek van de toren en de uiteindelijke opening ervan kan gelezen worden als een metafoor voor bevrijding door vastberadenheid en verraad wordt bestraft terwijl echte liefde wordt beloond. Het verhaal benadrukt dat ware schoonheid van binnen zit en dat oprechtheid en loyaliteit de weg naar geluk banen, ondanks de moeilijkheden die onderweg opduiken.
„Jonkvrouw Maleen“ is een intrigerend sprookje uit de verzameling van de Gebroeders Grimm dat verschillende thema’s en interpretaties mogelijk maakt.
Mogelijke interpretaties van het sprookje:
Liefde en Volharding: Het sprookje vertelt over de duurzame liefde en toewijding tussen Jonkvrouw Maleen en de prins. Ondanks fysieke scheidingen en beproevingen blijven ze elkaar trouw, wat uiteindelijk leidt tot een gelukkige hereniging. Maleen’s volharding gedurende haar gevangenschap en de uitdagende reis laat haar standvastigheid zien in haar liefde.
Vrijheid en Bevrijding: De opgesloten toestand van Jonkvrouw Maleen kan worden gezien als een metafoor voor onderdrukking, zowel fysiek als spiritueel. Haar ontsnapping uit de toren symboliseert de strijd voor persoonlijke vrijheid en bevrijding van opgelegde grenzen of beperkingen door autoriteit.
Identiteit en Maskerade: Het sprookje verkent identiteit door Jonkvrouw Maleen verkleed als de bruid. Terwijl ze de rol van een ander aanneemt, blijft haar ware identiteit onherkenbaar voor de prins totdat ze door woorden en symbolen zichzelf kenbaar maakt. Dit thema onderzoekt hoe uiterlijke schijn bedrieglijk kan zijn en hoe ware identiteit vaak verborgen ligt onder maatschappelijke maskers.
Klassensysteem en Sociale Ongelijkheid: De degradatie van Jonkvrouw Maleen tot een keukenhulp en assepoester benadrukt de gevolgen van verlies van status en hoe de maatschappij diegene behandelt die van aanzien zijn gevallen. Desondanks slaagt ze erin haar waarde te bewijzen, wat duidelijk maakt dat intrinsieke waarde niet altijd gelijk is aan sociale status.
Straf en Rechtvaardigheid: De straf voor de valse bruid die door bedrog probeert te profiteren, weerspiegelt het idee van karmische rechtvaardigheid binnen sprookjes. Ze ontvangt uiteindelijk de gevolgen voor haar acties, terwijl de oprechte en trouwe Maleen beloond wordt met liefde en erkenning.
Conclusie:
Het verhaal van Jonkvrouw Maleen is rijk aan thema’s en symboliek, die ieder hun eigen moderne reflecties kunnen hebben op kwesties omtrent liefde, identiteit, vrijheid en sociale rechtvaardigheid. Zoals veel sprookjes biedt het lezers en luisteraars verschillende lagen van betekenis, afhankelijk van de lens waardoor het verhaal wordt bekeken.
De linguïstische analyse van het sprookje „Jonkvrouw Maleen“ van de Gebroeders Grimm vereist een multidimensionale benadering, waarbij we stil moeten staan bij verschillende aspecten van de tekst. Hieronder volgen enkele belangrijke punten die in een uitgebreide analyse aan bod kunnen komen:
Oude en archaïsche woordenschat: Het sprookje bevat talrijke verouderde woorden en zinsconstructies, zoals „jonkvrouw,“ „kamerjuffer,“ en „ik verlang geen eer die me niet toekomt,“ die niet meer in alledaags Nederlands voorkomen. Deze woorden scheppen een historische sfeer die typerend is voor sprookjes.
Symboliek en metaforen: Symbolen spelen een belangrijke rol. De „donkere toren“ staat bijvoorbeeld symbool voor isolatie en ontbering, terwijl kenmerken als „frisse lucht“ en „blauwe hemel“ bevrijding en hoop representeren.
Namen en identiteit: Namen zoals ‚Jonkvrouw Maleen‘ en de nameloze prins onderstrepen de thema’s van identiteit en zelfontdekking. De naamloze antagoniste („de lelijke bruid“) versterkt haar rol als ‚de ander‘.
Zinsstructuur: Het sprookje maakt gebruik van lange zinnen met veel bijzinnen, typische voor de verteltrant van de negentiende eeuw.
Bijvoorbeeld: „Maar waar moesten ze naar toe? Vijanden hadden het hele rijk verwoest. . . “
Werkwoordsvormen: Gebruik van verhalende verleden tijdsvormen zoals „sprak,“ „liet,“ en „voedt“ dragen bij aan de epische vertelling.
Directe en indirecte rede: Het sprookje bevat veel directe rede die dialogen levendig en direct maakt, een kenmerk van sprookjes dat de betrokkenheid van de lezer vergroot.
Herhalingen: Herhaling van frasen zoals „ik ben de ware bruid niet“ creëren een ritmisch effect en versterken het verhaalthema. Dit element van herhaling helpt kinderen, de primaire doelgroep van sprookjes, bij het onthouden en voorspellen van het verhaal.
Contrasten: Er is een sterk contrast tussen licht en duisternis, schoonheid en lelijkheid, vrijheid en gevangenschap. Deze tegenstellingen dienen om de emotionele impact van het verhaal te vergroten.
Poëtische elementen: Het gebruik van liedjes en rijm („Kling, klang, kloria“) draagt bij aan de poëtische dimensie van het sprookje en benadrukt diens mondelinge traditie.
Thematiek: Thema’s van liefde, volharding en identiteit staan centraal. Jonkvrouw Maleen’s reis is zowel letterlijk als figuurlijk, en belichaamt de zoektocht naar zelf en geluk.
Plotontwikkeling: Het sprookje volgt een herkenbaar patroon van probleem – climax – oplossing, typisch voor sprookjes. Dit klassieke model ondersteunt de voorspelbaarheid en geruststellende structuur waarvan sprookjes vaak getuigen.
Rol van het Toeval: De rol van toevallige ontmoetingen en gebeurtenissen (zoals de lelijke bruid die haar plaats afstaat aan Jonkvrouw Maleen) is prominent en typisch voor sprookjes, waar logica vaak ondergeschikt is aan klaarblijkelijk fortuinlijke wendingen.
In conclusie demonstreert „Jonkvrouw Maleen“ rijke linguïstische kenmerken die weerspiegelen hoe de taal de tijdgeest van het narratief kan versterken. Doordat de tekst zich concentreert op universele thema’s die via sublieme en verouderde taalkundige keuzes worden overgebracht, blijft het een aantrekkelijk sprookje voor zowel kinderen als volwassen lezers.
Informatie voor wetenschappelijke analyse
Kengeta | Waarde |
---|---|
Aantal | KHM 198 |
Aarne-Thompson-Uther-Index | ATU Typ 870 |
Vertalingen | DE, EN, ES, FR, PT, IT, JA, NL, PL, RU, TR, VI, ZH |
Leesbaarheidsindex door Björnsson | 29.4 |
Flesch-Reading-Ease Index | 72.7 |
Flesch–Kincaid Grade-Level | 7.1 |
Gunning Fog Index | 9.4 |
Coleman–Liau Index | 9.1 |
SMOG Index | 9.6 |
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex | 6.4 |
Aantal karakters | 10.528 |
Aantal letters | 8.105 |
Aantal zinnen | 121 |
Aantal woorden | 1.918 |
Gemiddeld aantal woorden per zin | 15,85 |
Woorden met meer dan 6 letters | 260 |
Percentage lange woorden | 13.6% |
Totaal lettergrepen | 2.677 |
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord | 1,40 |
Woorden met drie lettergrepen | 151 |
Percentage woorden met drie lettergrepen | 7.9% |