Leestijd voor kinderen: 11 min
Een soldaat die nergens bang voor is, bekommert zich ook nergens om. Zo’n soldaat was afgedankt, en omdat hij verder niets geleerd had en niets verdienen kon, trok hij rond en bedelde bij goede mensen om een aalmoes. Om zijn schouders hing een oude regenjas, en een paar laarzen van buffelleer waren ook nog van hem. Op een dag ging hij, zonder op de weg te letten, steeds maar de velden door en kwam eindelijk in een bos terecht. Hij wist niet waar hij was, maar op een afgehakte boomstronk zag hij een man zitten, die goed gekleed was en ook een groene jagersjas aan had. De soldaat gaf hem de hand, ging naast hem op het gras zitten en strekte z’n benen uit. „Ik zie dat je mooie laarzen aan hebt en ze zijn prachtig gepoetst,“ zei hij tegen de jager, „maar als je zo rond moest trekken als ik, zou je ze ook niet lang mooi houden. Kijk maar eens naar de mijne, die zijn van buffelleer en ze hebben al lang dienst gedaan, maar ze gaan mee, door dik en door dun.“ Na een poosje stond de soldaat op en zei: „Ik kan niet langer blijven zitten, de honger jaagt me verder. Zeg me eens, Broeder Waslaars, waar gaat die weg naar toe?“ – „Dat weet ik ook niet,“ antwoordde de jager „ik ben verdwaald in het bos.“ – „Dan gaat het je net als mij,“ zei de soldaat; „gelijk met gelijk zijn goede kameraden, we zullen bij elkaar blijven en de weg zoeken.“ De jager glimlachte even, en ze liepen samen verder, steeds verder, tot de nacht viel. „We komen dat bos niet meer uit,“ zei de soldaat, „maar daar in de verte zie ik een lichtje flikkeren, daar zal wel wat te eten zijn.“ Ze vonden een stenen huis, klopten aan de deur, en een oud vrouwtje deed hun open. „We zoeken onderdak,“ zei de soldaat „en een beetje voedsel voor de maag, want de mijne is zo leeg als een oude ransel.“ – „Hier kunnen jullie niet blijven,“ zei de oude vrouw, „dit is hier een rovershuis, en jullie doen het verstandigst, als je maar maakt datje wegkomt, voor ze thuiskomen, want als ze je vinden, dan ben je verloren.“ – „Zo’n vaart zal het wel niet lopen,“ zei de soldaat, „ik heb in twee dagen geen hap eten gehad, en het is me hetzelfde, of ik hier omkom of in ‚t bos van honger sterf. Ik ga naar binnen.“ De jager wilde niet mee, maar de soldaat trok hem aan zijn mouw en zei: „Kom, broederhart, het zal wel niet dadelijk om onze hals gaan.“ De oude vrouw had medelijden en zei: „Kruipen jullie achter de kachel, als de anderen wat hebben overgelaten en zijn ingeslapen, dan zal ik het jullie wel toestoppen.“ Nauwelijks zaten ze in hun hoekje, of daar kwamen twaalf rovers aangestormd, ze gingen aan tafel zitten ¯ die was al gedekt ¯ en vol ongeduld eisten ze hun maal. De oude vrouw droeg een groot stuk vlees binnen, en de rovers lieten het zich goed smaken. Toen de reuk van het eten de soldaat in de neus kwam, zei hij tegen de jager: „Dat houd ik niet langer uit, ik ga aan tafel zitten en ik eet mee.“ – „Je brengt ons om het leven,“ zei de jager en hij hield hem bij de arm vast. Maar nu begon de soldaat hard te hoesten. Toen de rovers dat hoorden, gooiden ze mes en vork neer, sprongen overeind en ontdekten het tweetal achter de kachel. „Aha, heren!“ riepen zij, „zitten jullie daar in de hoek? Wat willen jullie hier? Zijn jullie als bespieders uitgezonden? Wacht maar, straks zullen we jullie leren vliegen, aan een dorre tak!“ – „Kalmpjes aan,“ zei de soldaat „ik heb honger; geef me te eten, straks kunnen jullie doen wat je wilt.“ De rovers stonden versteld, maar de hoofdman sprak: „Ik merk al dat je niet bang bent, goed, eten mag je hebben, maar daarna zul je ook sterven.“ – „Dat kan altijd nog,“ zei de soldaat, en hij ging aan tafel zitten en begon dapper van het vlees te eten. „Broeder Waslaars, kom ook wat eten!“ riep hij de jager toe. „Je zult net zo’n honger hebben als ik, en een beter stuk vlees kun je thuis niet krijgen.“ Maar de jager wou niets eten. De rovers keken de soldaat vol verbazing aan en zeiden: „Die bekommert zich nergens om.“ Daarop zei hij: „Het eten was best, maar geef me er nu ook een goede drank bij.“ De roverhoofdman was in een goede bui en liet ook dit toe, en hij riep naar de oude vrouw: „Haal maar een fles uit de kelder, en één van de beste.“ De soldaat trok er de kurk af dat het knalde, en hij ging met de fles naar de jager en zei: „Pas maar op, Broeder, nu zul je een wonder beleven, en ik ga een dronk uitbrengen op de hele bende.“ Hij zwaaide de fles boven de hoofden van de rovers en sprak: „Op jullie leven, maar je mond open en de rechterhand omhoog!“ en hij nam een flinke slok. Nauwelijks waren die woorden gesproken of ze zaten allemaal stijf en stil, hun monden open en hun rechterhanden omhoog. De jager zei tegen de soldaat: „Ik zie dat je nog andere kunsten kent; kom nu maar gauw mee, dan gaan we naar huis.“ – „O! Broederhart, dan wou je al te gauw afmarcheren; we hebben de vijand wel verslagen, nu moeten we ook nog wat buit maken. Ze zitten nu stil en hebben hun monden open van verbazing: maar ze mogen ook geen vin verroeren voor ik het hun toesta. Kom, eet wat en drink eens.“ De oude vrouw moest nog een fles van de beste wijn halen, en de soldaat stond niet eerder op, voor hij wel voor drie dagen had gegeten. Eindelijk, toen het weer dag werd, zei hij: „Nu moeten we de tent gaan afbreken, en om een korte mars te hebben, moet de oude vrouw ons de kortste weg naar de stad wijzen.“ Toen ze daar waren aangekomen, ging hij naar zijn oude kameraden en sprak: „Ik heb buiten in het bos een nest vol galgevogels gevonden, kom mee, dan gaan we het uithalen.“ De soldaat voerde hen aan en zei tegen de jager: „Je moet weer mee terug en kijken hoe ze fladderen, als we ze bij hun voeten pakken.“ Hij stelde de manschappen in een kring om de rovers heen; dan nam hij de fles, dronk een slok, zwaaide haar over de rovers heen en riep: „Jullie mogen allemaal leven!“ Meteen hadden ze hun beweging herkregen, maar ze werden omvergeworpen en aan handen en voeten geboeid. Toen beval de soldaat, dat ze als zakken op een kar zouden worden gegooid en hij zei: „Rijd ze maar meteen door naar de gevangenis.“ Maar de jager nam één van de soldaten terzijde en gaf hem nog een opdracht mee.
„Broeder Waslaars“ zei de soldaat, „we hebben de vijand op gelukkige wijze overrompeld en hebben heerlijk gegeten, en nu zullen we als uitvallers rustig achteraan marcheren.“ Toen ze bij de stad kwamen, zag de soldaat, dat een grote mensenmenigte de stadspoort uitstroomde, luide vreugdekreten aanheffend en zwaaiend met allemaal groene takken. Daarop werd hij de hele lijfwacht gewaar die aan kwam zetten. „Wat heeft dat te betekenen?“ zei hij heel verwonderd tegen de jager. „Wist je dan niet,“ gaf deze ten antwoord, „dat de koning gedurende lange tijd van zijn rijk was verwijderd? Vandaag keert hij terug, en ze gaan hem allemaal tegemoet.“ – „Maar waar is die koning dan?“ zei de soldaat, „ik zie hem nergens.“ – „Hier is hij,“ antwoordde de jager: „ik ben die koning en ik heb hen mijn aankomst verteld!“ En hij knoopte zijn jagershemd los, zodat de soldaat daaronder het koningsgewaad kon zien. Nu schrok de soldaat, hij boog zich op een knie en smeekte om vergiffenis, omdat hij hem uit onwetendheid als zijn gelijke behandeld had en hem zulke rare namen had gegeven. Maar de koning reikte hem de hand en zei: „Je bent een dapper soldaat, en je hebt me het leven gered. Je zult geen armoe meer lijden en ik zal voor je zorgen. En als je eens een goed stuk vlees wilt eten, net zo goed als in het roversnest, kom dan maar bij mij in de keuken. Maar als je op mijn gezondheid wilt drinken, vergeet dan niet om eerst mij om toestemming te vragen!“

Achtergronden
Interpretaties
Tekstanalyse
„De laars van buffelleer“ is een boeiend verhaal uit de verzameling van de Gebroeders Grimm dat draait om moed, vindingrijkheid en onverwachte wendingen. Het verhaal begint met een onverschrokken en ongeïnteresseerde soldaat die, na te zijn ontslagen, rondzwerft en moet bedelen om te overleven. Hij ontmoet een mysterieuze man, gekleed als een jager, in het bos. Samen vinden ze onderdak in een huis dat later een rovershol blijkt te zijn.
De soldaat, die nergens bang voor is, veroorzaakt een reeks gebeurtenissen die leiden tot het verslaan van de roversbende. Met behulp van de beleefde maar vastberaden houding van de soldaat worden de rovers door een magische spreuk bevroren. Tegen het einde van het verhaal onthult de jager dat hij eigenlijk de koning is. De koning is onder de indruk van de dapperheid en zorgeloze houding van de soldaat en besluit hem te belonen voor zijn diensten.
Dit sprookje deelt een klassieke boodschap die vaak te vinden is in volksverhalen: moed en vindingrijkheid kunnen leiden tot onverwachte beloningen. Daarnaast bevat het verhaal elementen van het magische en het wonderlijke, die kenmerkend zijn voor veel Grimm-sprookjes. De soldaat, ondanks zijn voorkomen en gedrag, wordt uiteindelijk beloond met een beter leven dankzij zijn moedige daden en zijn vermogen om het lot in eigen handen te nemen. Het verhaal eindigt met een positieve noot, waarin vriendschap en loyaliteit worden beloond met overvloed en bescherming door de koning.
„De laars van buffelleer“ is een interessant sprookje van de Gebroeders Grimm dat de thema’s moed, vindingrijkheid en gelijkheid verkent. Dit verhaal kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden:
Moed en Vindingrijkheid: Het sprookje onderstreept de kracht van moed en vindingrijkheid. De soldaat, ondanks zijn eenvoudige afkomst en gebrek aan middelen, toont ongeëvenaarde moed door zonder aarzeling een huis vol rovers binnen te stappen. Zijn vindingrijkheid komt naar voren wanneer hij de rovers verlamt met een magische toost, waardoor hij en de koning kunnen ontsnappen.
Gelijkheid en Klasseverschillen: Het verhaal speelt met het thema van sociale klassen en gelijkheid. De soldaat behandelt de koning, onbewust van zijn identiteit, als zijn gelijke. Dit benadrukt dat, ongeacht de sociale status, iedereen gelijkwaardig behandeld moet worden. Het is pas aan het einde dat de soldaat de ware identiteit van de koning ontdekt, maar tot die tijd communiceren ze als gelijken.
Loyaliteit en Beloning: Het sprookje laat zien dat loyaliteit en moed beloond worden. Door het leven van de koning te redden, verzekert de soldaat zich van een betere toekomst. Dit onderstreept het idee dat goede daden uiteindelijk beloond worden, en dat trouw en moed voor zichzelf spreken.
Overwinning van het Kwaad: Het verslaan van de rovers symboliseert de overwinning van het goede over het kwade. Het feit dat de soldaat en de koning samenwerken om deze dreiging te neutraliseren, wijst op de kracht van samenwerking en hoe het overwinnen van obstakels vaak een gezamenlijke inspanning vereist.
Het sprookje biedt, net als veel andere verhalen van de Gebroeders Grimm, inzicht in menselijk gedrag en sociale waarden, terwijl het tegelijkertijd een spannende en magische verhaallijn volgt.
Linguïstische analyse van het sprookje ‚De laars van buffelleer‘ – Gebroeders Grimm: In deze linguïstische analyse bekijken we enkele stilistische, syntactische en semantische aspecten van het sprookje ‚De laars van buffelleer‘ van de Gebroeders Grimm. Het verhaal draagt klassieke kenmerken van een volkssprookje, zowel qua inhoud als qua stijl, en biedt daarom rijk materiaal voor analyse.
1.
Lexicale Eigenschappen en Stijl:
–
Volkse taal: Het gebruik van volkse taal is prominent in het verhaal. Woorden en uitdrukkingen als „Broeder Waslaars“, „galgevogels“, en „Broederhart“ creëren een informele en directe toon. De personages spreken op een manier die herkenbaar en toegankelijk is voor een breed publiek.
Dialoog: De dialogen tussen de soldaat en de andere personages, zoals de jager en de rovers, zijn kernachtig en gebruiken vaak directe rede. Dit verlaagt niet alleen de afstand tussen de lezer en de personages, maar versnelt ook de narratieve voortgang.
Beeldspraak en metaforen: Het sprookje maakt gebruik van simpele en directe beeldspraak. Bijvoorbeeld, het beschrijven van een „nest vol galgevogels“ verwijst metaforisch naar de rovers, waarbij de dreiging wordt gevisualiseerd door een associatie met roofvogels.
2.
Syntactische Structuren:
–
Eenvoudige zinsconstructies: Eenvoudige zinsconstructies, zoals subject-werkwoord-object, domineren het verhaal. Dit bevordert de vlotte voortgang en toegankelijkheid van het narratief.
Bijvoorbeeld: „De soldaat gaf hem de hand, ging naast hem op het gras zitten en strekte z’n benen uit. “
–
Repetitie: Er is een zekere repetitie in de zinsstructuren die ritme en voorspelbaarheid aan het verhaal verleent. De herhaling van acties en dialogen versterkt het ritmische karakter dat typisch is voor mondelinge verteltradities.
3.
Narratieve Structuur:
–
Chronologische volgorde: Het sprookje volgt een strikte chronologische volgorde, wat typerend is voor verhalen die oorspronkelijk voor orale overdracht waren bedoeld. Dit maakt het verhaal gemakkelijk te volgen zonder ingewikkelde tijdsprongen.
Motief van onverwachte ontmoeting: Het gebruik van een onverwachte ontmoeting (de soldaat en de jager) is een klassiek sprookjesthema dat de held op weg helpt naar avontuur en zelfontdekking. Dit zorgt voor narratieve spanning en motiveert de progressie van het verhaal.
4.
Semantiek en Thematologie:
–
Thema’s van moed en gelijkheid: Het verhaal draait sterk om thema’s zoals moed en gelijkheid. De soldaat, hoewel ontslagen en arm, toont moed tegen de rovers en behandelt de verklede koning als zijn gelijke, wat uiteindelijk leidt tot zijn beloning.
Koning in vermomming: Het thema van een koning in vermomming dient als een klassiek middel om de ware waarden van de personages bloot te leggen. De soldaat behandelt de koning rechtvaardig en moedig, zonder kennis van zijn identiteit, wat zijn intrinsieke waarde onderstreept.
Conclusie:
‚De laars van buffelleer‘ is een rijk sprookje dat gebruikmaakt van eenvoudige lexicale en syntactische structuren, die typerend zijn voor de orale overlevering van volkssprookjes. De inhoudelijke thema’s van moed, gelijkheid en de onthulling van verborgen identiteiten reflecteren klassieke sprookjesnarratieven die bedoeld zijn om zowel te entertainen als morele lessen over te brengen. De Gebroeders Grimm slagen erin om door middel van hun volkse vertelstijl een scherp portret van sociaal engagement en persoonlijke moed te schetsen.
Informatie voor wetenschappelijke analyse
Kengeta | Waarde |
---|---|
Aantal | KHM 199 |
Aarne-Thompson-Uther-Index | ATU Typ 952 |
Vertalingen | DE, EN, ES, FR, PT, IT, JA, NL, PL, RU, TR, VI, ZH |
Leesbaarheidsindex door Björnsson | 31.5 |
Flesch-Reading-Ease Index | 70.2 |
Flesch–Kincaid Grade-Level | 8 |
Gunning Fog Index | 10.1 |
Coleman–Liau Index | 8.6 |
SMOG Index | 9.7 |
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex | 7.2 |
Aantal karakters | 7.593 |
Aantal letters | 5.839 |
Aantal zinnen | 77 |
Aantal woorden | 1.410 |
Gemiddeld aantal woorden per zin | 18,31 |
Woorden met meer dan 6 letters | 186 |
Percentage lange woorden | 13.2% |
Totaal lettergrepen | 1.968 |
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord | 1,40 |
Woorden met drie lettergrepen | 98 |
Percentage woorden met drie lettergrepen | 7% |